Gepubliceerd op 20-01-2021

Coniferen

betekenis & definitie

Coniferae, Kegeldragende gewassen of Naaldboomen. Plantenfamilie (Phanerogamen, Gymnospermen), met ongeveer 340 soorten, voornamelijk in de gematigde zones; de familie bestaat uit boomen, die dikwijls eene zeer aanzienlijke hoogte bereiken en vertakte stammen bezitten, zelden uit heesters, die reeds van den grond af in takken verdeeld zijn. De structuur van het hout der Coniferen komt over 't algemeen met die van het hout der Dicotyledonen overeen, vooral door de vorming van jaarringen. Evenwel merkt men bij het hout der C. deze bijzonderheid op, dat het, met uitzondering van eenige weinige, in de nabijheid van het mergkanaal gelegen spiraalvaten, geheel uit prosenchymcellen bestaat, wier naar de rnergstralen gekeerde zijden groote, door een tweeden kring (hof) omgevene, meest in eene enkelvoudige rij boven elkander gelegene, stippels doen zien. Aan deze bijzonder karakteristieke eigenschap zijner elementaire organen kan men het hout der C , zelfs in ’t kleinste stukje en in fossielen toestand, met behulp van het mikroskoop, steeds zeker herkennen. De bladen zijn nu eens tot kransen, dan eens tot bundels vereenigd, en dan weder verspreid; verder zijn zij altijd groen en naald -, d.i. smal-lijnvormig, en stijf; zeer zelden hebben zij eene breede, door gaffelvormig verdeelde nerven doorloopen, bladschijf, zooals de wigvormige bladen van den Japanschen Ginho (geslacht Salisburia), die niet zelden gekweekt wordt. De bloemen zijn steeds éénslachtig en tot katjes vereenigd, De mannelijke bestaan enkel uit meeldraden met een korten dikken helmdraad, een schubachtig of schildvormig helmbindsel, en twee of meer helmknoppen, die met eene spleet openspringen ; de vrouwelijke daarentegen, in de meeste gevallen, uit tweeërlei, dikwerf met elkander vergroeiende, schubben, namelijk de dekschubben (of schutblaadjes der bloeiwijze) en de vruchtschubben of open vruchtbladen, die in de oksels der eersten staan. De vruchtschubben dragen aan haar voet de naakte eitjes, die nu eens omgekeerd en dan weder rechtstandig zijn, en eene zeer wijde micropyle (zie Bevruchting) bezitten. De vrucht, of juister de verzameling van vruchten, is eene houtige of vleezige, dikwijls op eene bes gelijkende, kegel- of pijnappel. De zaden bevatten kiemwit, eene rechte, in de as van dit laatste gelegen kiem, en twee of meer kransgewijze geplaatste zaadlobben

De planten, die tot deze merkwaardige en gewichtige familie behooren, zijn vooral onder liet koude en gematigde klimaat der koude gematigde luchtstreek tehuis en vormen aldaar uitgestrekte bosst.hen In de warme landen komen zij nog slechts op de bergen voor, alwaar zij de bovenste grens uitmaken van den boomachtigen plantengroei. De C zijn vooreerst door haar hout, maar buitendien ook vooral door de hars, die in al hare deelen in eene zeer aanzienlijke hoeveelheid vervat is, en eene menigte, zoowel in de techniek als in de geneeskunde aangewende producten levert, voor den mensch van groot belang Eenige weinigen hebben ook eetbare zaden Doorgaans verdeelt men de C op grond van de eigenschappen der vrouwelijke bloemen, nog in 3 onderfamilieen

1) Abitineeen, (helinknepjes tweehokkig, twee omgekeerde eitjes aan den voet van iedere vruchtschub, vruchtkegels houtig, zaden gevleugeld. Geslacht Pinus, ondergeslachten Pmus, Abies, Lam);
2) Cupressineeen (verscheidene helmknoppen zijn met den onderkant van het schildvormig helmbindsel vergroeid; eitjes rechtstandig, kegels houtig of vleezig, Geslachten Juniperus, Thuja Cupressns, Toxodmm)
3) Taxineeen (helmknoppen in een krans met den onderkant van het schildvormig helmbindsel vergroeid, slechts een enkel rechtstandig naakt eitje, dat aan zijn voet door een vleezige, later verder uitgroeiende verhevenheid (het vruebtblad) omgeven is Geslachten Taxus, Podocarpus, Salisburia

Op dezelfde gronden (dc vorming der vrouwelijke bloemen en kegels) onderscheidt men ook wel meerdere afdeelingen Taxmeeen , Cupressmeeen, Taxodineeen, Abitineeen Araucarieeen

In Nederland komen van deze familie voor Taxus baccata, Pinus Strobus, Pinus sylvestris, Pinus pinaster, Lanx deculua, Picea excelsa, Picea nigra, Picea alba, Abies alba, Abies balsamifera, Abies canadensis, Juniperus communis, Sahina officinalis, Sahina virgmiana Thuja orientalis, Thuja occidentalis

< >