Gepubliceerd op 20-01-2021

Citrus

betekenis & definitie

L. Plantengeslacht van de familie der Rutaceeën, afdeeling der Aurantiaceeën; de soorten zijn inheemsch in tropisch Azië (Oost-Indië, Japan, China), doch worden sinds overouden tijd in alle warmere deelen der aarde gecultiveerd; het zijn schoone, altijdgroene boomen, zelden struiken: kelk 3—5-spletig, bloemkroon 5—8-bladig, meeldraden aan hun voet tot ongelijke bundels vergroeid, besvrucht 6—12-hokkig; de bladen doen zich enkelvoudig voor, doordat slechts het oneven eindblaadje overblijft, en zijn door middel van een geleding aan hun steel verbonden; bloemen zeer welriekend.

Door de zeer oude cultuur der citrussoorten zijn een menigte vormen en verscheidenheden ontstaan; omtrent de vraag wat als soort en wat als variëteit is te beschouwen, loopen de meeningen zeer uiteen; sommige plantkundigen nemen voor geheel Azië slechts vijf stamsoorten aan; in Miquel’s Flora worden er echter achttien opgeteld. Van alle Citrusvormen ongeveer worden de vruchten gegeten, sommige dienen als uitwendig geneesmiddel; de schillen worden soms geconfijt en bij gebak enz. gebruikt (sukade); met het sap worden ook verschil lende verfstoffen aangemengd.1. Citrus aurantium liisso, sinaasappelboom, maleisch djeroek amis — is afkomstig uit Azië, wordt ook gekweekt in Italië, zuidelijk Frankrijk en Portugal; stam boom vormig, bladen langwerpig-eivormig, gestoeld, soms getand, bladsteel min of meer gevleugeld, bloemen wit, vrucht rond of stomp-eivormig, met goudgele schil en zeer sappig vleesch, zoet en aangenaam van smaak (sinaasappelen). Verscheidenheden dezer soort zijn : Citrus aurantium balearica (vrucht kogelrond, zeer zoet, groen, plaats Mallorca en Minoren); C. a. asper ma (pitlooze vrucht, deze laatste klein, rond en glad, vleesch rood ; C. a. duplex (bloemen dikw. gevuld, vrucht glad, bijna kegel vormig); C. agenuensis (genueesche sinaasappel; vrucht donkergeel, kogelrond); C. a. hierotihuntica (sinaasappel ven Jericho, vrucht kogelrond, schil geel, vleesch bloedrood en zeer zoet); C. a. limoniformis (vrucht langwerpig tot peervormig, schil dun, donkergeel, vleeseli geel); C. a. inelitensis C. Malta-sinaasappelen, schil roodachtig geel, vleeseli bloedrood, zoet); C. a.nicencis (Nizza-si ruiasappel, dikker gele schil, zoet vleeseli).
2. C. bigaradia liisso (Citrns vulgaris DC.), oranjeboom met zure of bittere vrucht, pomerans, bigaradie, uit Indië, in Europa zeer verbreid; stam boomaebtig, lager als bij de vorige groep, bladsteel breed gevleugeld, bloemen grooter en sterker welriekend, schaal der vrucht effen, met verdiepte blaasje,s, \leesch min of meer bitter of zuur. Variëteiten : C i t r u s b i g a r a d i a asper m a (pomerans met pitlooze vrucht, schil dik); C. b. b iz ar r ia (bizarrerie-pomarans. draagt vruchten die gelijkelijk aan de pomeransvrucht en de citroen herinneren, vleeseli deels zeer zoet, deel meer zuur of bitter); C. I». e o r n i c u l a t a (vrucht eonigszins platgedrukt, met hoornachtige uitwassen, roodgeel); 0. b. erispifolia (kruisbladige pomerans, vrucht rond); C. b. li i s p a n i ca (spaansclie pomerans, vrucht groot, vleeseli droog); C. b. marnini 1 a t a; C. 1>. m y r t i f o 1 i a (bladen klein, toegespitst, vrucht klein, kogelrond, vleeseli zwak zuur); C. b. si neus is (chineesche pomerans, bladen klein, eivormig, vrucht klein, roodgeel); C. b. violacea (violette pomerans, vrucht rond, klein, vóór de rijpheid eenigszins violet).
3. Citrns bergam ea Risso, javaaiisch : djeroek kebo (zie ook bergamot, deel II, pag. 882), uit Azië, in Zuid-Europa gekweekt, takken met of zonder doornen, bladen langwerpig toegespitst of stomp, bloemen klein, wit, zeer welriekend, vrucht middelmatig van grootte, meest peervormig, schil glad, bleekgeel, vleeseli zuurachtig en van zeer aangename» geur. Vormen: Cirrus I) e r g ain e a m e 11 a r o s a (Mcllarosa-bcrgamot, takken ongedoonid, bladen dicht bij een staande, ovaal, vrucht glad); C. b. par va (vrucht kogelrond, schil glad, bleekgeel); C. b. t o v u 1 o s a.
4. Citrus limetta Risso, uit Azië, in Italië gekweekt, takken rechtopstaande, bladen ovaal of langwerpig, bloemen klein wit, vrucht ei vormig of rondachtig, bleekgeel, aan heide einden van een tepelvormige verhevenheid voorzien, vleeseli ietwat zuur. Vormen; Citrus limeltaacris (vrucht klein, rond, glanzend, groengeel, met zeer scherp smakende scliil, vleeseli zoet); C. I. au r ar ia (doornige limette, takken gedoomd, bladen klein, eivormig, bloemen in trossen, vrucht klein, roodaehtig peervormig, schil dik, vleeseli zoet); C. 1. P om ii m Adam! (Adamsappel, zie ald. en Errata deel 1, schil dik, goudgeel, vleeseli zeer zuur); C. 1. roman a (roomsche limette, vrucht ronselig, schil dik vleeseli zoet).
5. Citrus p o m p e 1 in o s ltisso (Citrus de o umana E.), uit indië, met vele verscheidenheden, inden Ned.-Iüd. archipel bekend onder de namen djeroek bali, djeroek poetih, djeroek delima, djeroek djamblang, djeroek mana lagi, djeroek ojod, djeroek pandan, djeroek gedogau, takken met of zonder doornen, bladen zeer groot, met breedge vleugel de bladstelen, blovnien zeer groot, wit, vrucht meest zeer groot, rond of peervormig, vleeseli groenaebtig, meest zeer sappig, zoet. Vormen : C i t r u s p o m p e 1 m o s v u 1 g u r i s (gewone pompelmoes, vrucht zeer groot); C. p. d e e u m a n » (pompoleon-pompelinoes, levert de grootste vruchten van alle vormen dezer groep, nl. tot 15 cM. in doorsnede, gewoonlijk peervorrnig, scliil geel, vleeseli weinig saprijk, sierplant, om de groote vruchten); C. p. race in osa (trospompelmoes, vruchten ter grootte van een vuist, met 15 tot 18 stuks tot trossen vereenigd).
6. Citrus lumia Risso, in Italië veelvuldig gekweekt; habitus, bladen en bloemen komen met die der volgende groep overeen, de vruchten onderscheiden zich echter door hun zoet vleeseli. Vormen: Cit r ïi s 1 u m i n a a u r a ntiaca (lumie met pomeransachtig vleeseli); C. 1. d u 1 c i s (zoete lumie, vrucht groot, langwerpig, ei vormig, met tepeUiehtige uiteinden, dunne schil en zoet, welsmakend vleeseli); C. 1. piriformis (peervormige lumie, vrucht groot, glad, peervormig, schil dik, geelachtig groen, vleeseli aangenaam zuur van smaak);
7. Citrus J i m o n u in, Risso, Citroen of Limoenhooni, uit Azië, in Zuid-Europa gekweekt, stam boomvorinig, takken dun, soms gedoomd, bladen eivormig, groen met gcranden bladsteel, bloemen middelmatig groot, van buiten rood, van binnen wit, niet vijf petalen, meeldraden tot meerdere bundels vergroeid, vrucht ei vormig, zelden rond, geel, vleeseli uitermate zuur. Het zijn de tot deze groep beboerende citrusvormen die de als citroenen bekende vruchten leveren en tot bereiding van limonade dienen. Vormen : Citrus 1 i tn o n u m h i g netta (bignette, vrucht kogelig, met stompe tepelvoniiige uiteinden, schil dun, geel achtig, vleeseli zuur, hoont uiterst vrnclitb., vruchten zeer saprijk, lijden niet door transport); C. 1. ligustiea (eivonnigc, buikige, van boven afgestompte vrucht); C. 1. Eeretta (perctte-citroen, peervonnige vrucht, bleekgeel van kleur, schil dun en zeer welriekend, wordt op Domingo (C. 1. E e r e 11 a d o m i n g ui s i s) veel tot het aanloggen van heggen gebruikt); C. 1. P d tizin um (vrucht groot, omgekeerd eivormig, scliil dik, vleeseli zwak zuur); C. I. striata (citroen met dunne schel, geel); C. 1, vulgaris (gewone citroen, bekende vrucht met zwavelgele dunne scliil en sappig, zeer zuur vleeseli);
8. C i t r u s m e d i e a Kisso (C i t r u s medic a C edra Dksk.) Citroeuaat- of Cedraathoom, uit Azië, in Zuid-Europa reeds in de oudheid gekweekt, stam hooinvormig, takken kort, stijf, met of zonder doornen, bladen langwerpig, getand, bloemen van buiten violetrood, van binnen wit, vrucht dikwijls groot, wrattig, schil zeer dik, week, vleeseli ietwat zuur; onderscheidt zich van de vorige groep, door kortere stijve takken, smallere bladen, groote,re, wrattige vruchten, dikker en zachter, doch sap van mindere zuurheid bevattend vleeseli. Gewoonlijk onderscheidt men twee afdedingen : a. de zg. poncieren (van pomnie de ei re, was-appel) of ponzinen, en u. ware of echte eed raten. Vormen der afdeeiing A.zijtn Citrus m e d i e a e u e u r h i t i n n en C. in. m a v i m a, de grootvruclitige eed raat, cedraathoom van Genua, levert zeer groote vruchten, volgens Eer ra ris soms tot 30 kg,), Tot de afdeeiing B. belmoren C. tn. d ul cis (zoete eitroenaatboom, vleeseli zoet); C. m. r u g o s a, C. n o b i I i s Lour., C. delieiosa Eknork Guaiidariju-sinaasappel van Coehinebina, een ongedoornde doorn met sterk riekende, lancetvormige bladen, ongevleugelde stelen en kleine platronde, oranjeroode, zeer welsmakende vruchten), C. t r i f o 1 i a t a, een nog in de warmste deelen van Duitschland voorkomende doornige struik met kleine, oneetbare vruchten.

Behalve de genoemde vormen worden in tuinen nog enkele andere soorten gecultiveerd, als Citrus japouica Tuunb., C. c 1) i n e n s i s Ekrs. uit Japan, een struik met gedoomde takken, ovale bladen, gevleugelde bladstelen en kleine vruchten; wordt ook als kamerplant gehouden.

De verschillende citrussoorten houden meest van een vetten, niet te lichten en niet te zwaren grond; het begieten moet, vooral in den winter, mot de meeste voorzichtigheid geschieden, daar teveel vochtigheid de planten ten zeerste nadeelig is; als een toeken van behoefte aan water geldt dat de bladeren zich aan de spits vlak laten ombuigen, zonder te breken; tevens moet dan echter worden achtgegeven of de bovenste aardlaag goed uitgedroogd is; als mest wordt koe-, hoender- of schapenmest aangeraden. In den winter verlangen deze planten een droge voor licht en lucht toegankelijke standplaats (bij + 1 tot 5° E.), in den zomer kunnen zij in het vrije staan op een voor den wind beschutte plek met veel zon: half Sept. worden zij naar hun winterkwartier overgebracht tot einde Mei of aanvang Juni, wanneer de nachtvorsten voorbij zijn.

< >