Familie van Schaaldieren van de orde der Copepada, ook wel met de familie der Lernaeopodidae tot een eigen groep, die der Lemeidae vereenigd; de familie der C wordt gekenmerkt door een sterk dimorphisme der seksen. De wijfjes hebben een langgerekt lichaam, met een klein kopborststuk en onduidelijke segmentatie van het achterlijf; de sprieten van het eerste paar zijn slechts korte stompjes; die van het achterste paar zijn haakvormig; van het geslacht Chondracanthus hebben de wijfjes een paar kleine kaakpooten; de mondopening ligt ver achterwaarts; de priemvormige kaken liggen vrij; van de vier achterlijfspooten-paren ontbreken soms de beide achterste, terwijl de overige zich als gelobde aanhangsels vertoonen.
De mannetjes zijn dwergachtig klein in vergelijking met de wijfjes; terwijl deze laatste een lengte van 8 tot 12 m.M. hebben, vertoonen de eerste zich slechts als kleine stipjes, meest paarsgewijs in de nabijheid van de geslachtsopeningen der wijfjes vastgeklemd; hun gedaante is peervormig en zij wijken dus ook in dat opzicht van de wijfjes af; de sprieten zijn als die der wijfjes; op het kopborststuk volgen zes achterlijfsringen; de mond ligt ver achterwaarts; daarachter volgen vier paren pootjes, waarvan de voorste in klauwtjes eindigen en de achterste slechts stompjes zijn. De wijfjes worden gevonden aan de kieuwen en de vinnen van verschillende visschen; zij boren daarin met het kopborststuk tot aan de mondopening door. Chondracanthus cornutm leeft op de kieuwen van de bot en de schol; Chondracanthus solae op die van tong, enz.
