Ziekte van het bloed. In het algemeen elke abnormale bloedmenging of bloedverandering, hetzij door aanwezigheid van geheel vreemde bestanddeelen, of door toevoer van gewone bestanddeelen in abnormale verhoudingen, of wel door gebrek aan de noodige bestanddeelen, of door achterblijven in het bloed van stoffen die verwijderd moeten worden.
Elke B. oefent steeds een storende werking uit op het geheele organisme of op enkele der organen, al naar haar aard en omvang. Tot de bloedziekten worden door enkele artsen ook ongesteldheden gerekend, die door andere tot andere categoriën worden gebracht. De meest ernstige zijn de haastige of heete bloedziekte de slepende bloedziekte of kwaadsappigheid, volbloedigheid, ettervergiftigingdes bloeds (pyaemie), galvergiftiging (cliolaemie) en geelzucht, pis vergiftiging (uraemie), jicht (bij ophooping van piszuur in het bloed), waterzucht van het bloed (hydraemie), bloedverdikking (haemopectis) na groot waterverlies van het bloed (als bij cholera), scheurbuik, witbloedigheid (leucaemie), tusschenpoozende en moeraskoortsen, bij het opnemen van koolwaterstofgas en van gassen die zich bij de ontbinding van organische stoffen ontwikkelen, enz.