(Folium). In het algemeen die organen der plant, welke aan den orntrek van den stengel en in den regel vlak uitgespreid staan.
Als grondvorm van het blad kunnen de stengelbladen worden beschouwd, die met het stengeldeel waartoe zij belmoren het bebladerde gedeelte der plant uitmaken. Bij vele. gewassen komen nog dikwijls schub- of schedevormige blaadjes, en in de nabijheid der bloemen de schutblaadjes (zie Bloeiwijzc) voor, en ook de bloemen zelf bestaan eigenlijk uit vervormde bladachtige voortbrengselen, die echter om hun bijzonder maaksel of hunne eigenaardige verrichtingen afzonderlijke namen dragen. Do stengelbladen zijn aan haar as gerangschikt volgens een bepaale orde, wier wetten door de leer van den Bladstand (Phyllotaxis) worden opgespoord. Men onderscheidt twee hoofdsoorten van rangschikking, n.l. de tegenovergestelde (folia opposita), waarbij twee bladen, of meerdere (kransgewijs geplaatste, (folia verticillata) op dezelfde hoogte van den stengel staan, en de afwisselende (folia alternantia) waarbij ieder blad afzonderlijk of'spiraalsgewijs (folia sparsa) aan den stengel geordend zijn (Zie Bladstand).Het voornaamste deel van het blad is de vlak uitgespreide bladschijf (Famina), ook wel kortweg blad genoemd; bestaat deze schijf uit een enkele vlakte , dan heet het blad enkelvoudig (folium simplex); bestaat zoodanig eenkclvoudig blad uit een aantal onderling saamhangendo doelen, zoo spreekt men van gelobd (fol. lobatum) als de insnijdingen tusscbeii die deden het midden niet bereiken, van gespleten (fol. fissutn) als zij dit wol doen, en van gedeeld (fol. partitum) wanneer zij tot aan den grond doorloopen. Staan deze afzonderlijke doelen geheel op zichzelf dan heet het blad saamgesteld (fol. compositum), liet enkelvoudige blad kan, wat zijn algemeenen vorm of omtrek aangaat, zich verschillend voordoen, als cirkelrond (f. orbiculare), rondachtig (f. subrotundum),- elliptisch (f. ellipticum), eirond (f. ovatum), omgekeerd eirond (f. obovatum), lancetvormig (f. lanceolatum), lijnvormig (f. linearo), priemvormig (f. subulatuin), naaldvormig (f. acerosa, bij de Coniferen), ruitvormig (f. rhomboidalia), driehoekig (f. triangularia), deltavormig (f. deltoidea, als bij de Populieren) enz. Naar den aard van den blad voet (Basis), of het gedeelte waarmede de schijf aan den stengel of bladsteel bevestigd is, heet het blad wigvormig (f. cuueatum) indien het zich allengs in do richting van den bladsteel versmalt, spadelvormig (f. spatliulatum), hartvormig (f. cordatum), en niervormig (t. reniforme) indicu zij van ronde, en pijlvormig (f. sagittatum) of spiesvormig (f. hastatum) indien zij van spitse slippen aan haar voet is voorzien. Ongesteelde bladen heeton halfstengclomvattend (f semiaplexicaulia) of stengelomvattend (f. amplexicaula); groeien de slippen van den bladvoet aan de voorzijde van den stengel weer tezaam, dan ontstaat een doorgegroeid blad (f. perloliatum), wel to onderscheiden van de saamgegroeide bladen (folia connata) die uit een paar bladen ontstaan, welke aan hun voet met elkander vergroeid zijn; bij het schildvormig blad (f. peltatum) is het blad schijnbaar niet aan den rand, maai' van onder op de vlakke schijf ingeplant. Enkele andere benamingen hebben betrekking op de punt (Apex) van het blad en geven daarvan den vorm aan, als spits (f. aeutum), gesplitst (f. acuminatuin), fijngespitst (f. cuspidatum), gepunt (f. mueronatum), stomp (f. oblusum); voorts heet het blad afgeknot (f. truncatum) als het aan don top afgesneden is, uitgesneden (f. emarginatum) als het aldaar een diepe stomphoekige insnijding vertoont. Ten opzichte van den aard van den bladrand noemt men het blad gaafrandig (f. integerrimum), gekarteld (f. crcnatum), gezaagd (f. serratum), getand (f. dentatum), en, bij combinatiën hiervan dubbel-gezaagd (f. duplicatoserratum) enz., verder gegolfd (f. undulatum), enz.
Nog andere benamingen hebben betrekking op de deeling der bladschijf, als twee-, drie- of meerlobbig, twee- of meerspletig, handvormig-gedeeld (f. quinquepartitum), voetvormig-gedeeld (f. pedatipartitum), vinspletig (f. pinnatifidum), dubbel vinspletig (f. bipinnatifidum), liervormig (f. lyratum), bochtig (f. sinuatum), in slippen verdeeld (f. laciniatum), enz. Het saamgestelde blad vertoont den hoogsten graad van deeling; de bladschijf is hierbij in een zeker aantal deelen gesplitst, welke deelen den naam van Blaadjes (i'oliola) dragen; deze blaadjes zijn door middel van bijzondere bladsteoltjes (petioluli), die aan hun voet dikwijls duidelijk geleed zijn, aan een algemeenen bladsteel bevestigd; ook in dit opzicht worden in de plantkunde meerdere typen onderscheiden; het handvormige blad (f. palmatum) is in het eenvoudigste geval drietallig (f. ternatum) en vervolgens vijfzeventallig (f. quinatum, of septenatum), enz.; bij het voetvormig blad (f. pedatum) ontspringen de blaadjes niet onmiddellijk uit den top van den gemeenschappelijkon bladsteel, maar uit twee armen, die zijdelings uit elkander wijken; het gevinde blad (f. pinnatuni) heet onevengevind (f. impari-pinnatum) indien de gemeenschappelijke bladsteel of bladspil (Rhachis) in een eindblaadje uitloopt; ontbreekt dit, dan is het blad evon-gevind (f. pari- s. abrupte-pinnatum); afgebroken gegevind noemt men een gevind blad, welks blaadjes afwisselend grooter on kleiner zijn. De bladen welke meermalen saamgesteld zijn worden naar den graad dier saamgesteldhcid onderscheiden in dubbelgevinde, driemaal gevinde, enz.; voorts komen ook combinatiën van beide hoofdsoorten der saamgestelde bladen voor, als b. v. het drietallig gevinde blad (f. ternato-pinnatum), het vingervoraiiggetande blad (f. digitato-pinnatumj enz. Ook de bladen zonder vlak uitgespreide bladschijf doen zich onder velerlei vormen voor, waaronder de meest algemeene zijn het rolronde blad (f. teres), het borstelvormige blad (f. setaceum), het buisvormige (f. fistulosum) en het opgeblazene (f. inllatum).
Behalve de bladschijf komen aan het blad nog dikwijls andere, afzonderlijk gevormde deelen voor, als de bladsteel (Potiolus), die door een steelvormige verdunning of saamtrekking van den voet der bladschijf ontstaat, en voorts het scheedevormig gedeelte, waarmee het blad aan den stengel is bevestigd, en dat zich onder de gedaante van een ware bladscheede (Vagina) en in den vorm van steunblaadjes (Stipulae) kan voordoen. Zijn noch de bladsteel noch de bladscheede ontwikkeld, dan noemt men het blad zittend (f. sessile), vormt zich op de plaats van aanhechting van een blad een zwelling, die als het blad later afvalt, bestaan blijft, dan geeft men hieraan den naarn van bladkussen, b. v. bij de Populieren. Een bladscheede kent men toe aan zoodanige bladen, wier scheedevormig gedeelte den stengel min of meer omgeeft, gelijk bij de grassen het geval is, bij welke zij van voren gespleten is (vagina fissa); draagt de gesloten bladscheede het blad op haar rugzijde, dan heet zij tuitje of kokertje (ochrea). Aan de grens tusschen bladscheede en bladschijf vindt men bij de grassen een teeder, vliezig aanhangsel, tongetje of bindse. (ligula) geheeten. De steunblaadjes (stipulae) zijn bladachtig uitgespreide aanhangselen, die ter weersziiden van den voet van het blad bevestigd zijn; zij kunnen als een hoogeren ontwikkelingsvorm van het scheedegedeelte der bladen worden beschouwd; verwijderen zij zich slechts aan hun top van den bladsteel, zooals bij de rozen, dan noemt men ze vaste steunblaadjes (stipulae adnatae), terwijl ze vergroeide steunblaadjes (stipulae connatae) heeten, indien hunne dichtst bij elkander staande randen zich onderling hebben vereenigd. De vliezige steunblaadjes der breedgebladerde boomen, als de Eiken en Beuken, die reeds tijdens hunne ontplooiing afvallen, worden ook wel stoppels (ramenta) genoemd, j
Bij den bladsteel (petiolus) worden verschillende graden van ontwikkeling waargenomen; hij ontstaat door een inkrimping of versmalling van het onderste gedeelte van het blad, hetwelk zich bij sommige planten plotseling, bij andere meer geleidelijk tot de bladschijf verbreed; is de doorsnede van een : bladsteel plat, dan heet hij petiolus dilatatus, en is hij gesloofd potiolus canaliculatus Een bladsteel, die aan weerskanten door een bladachtigen rand omgeven is, heet gevleugeld (pet. alatus); is hij daarbij met den stengel vergroeid, dan loopen deze bladachtige randen langs den stengel, onder de plaats van aanhechting van het blad, naar beneden, en spreekt men van neerloopende bladen (folia decurrentia) en van een gevleugelden stengel (caulis alatus). Is de bladsteel vlak uitgespreid en de bladscheede daarentegen niet ontwikkeld, zoo ontstaat het dusgenaamde phyllodium, dat, hoewel in zijn plaatsing aan den stengel en in zijn verrichting met hot eigenlijk blad overeenkomende, daarvan door zijn vertikalen stand en zijn meerdere vastheid is onderscheiden
De vorm van een blad zoowel als zijn deeling (gelobd, gespleten of gedeeld), staat in nauw verband met de wijze waarop de nerven zich over de vlakte van het blad verdeelen, de Nerfverspreiding of Nervatunr. Gewoonlijk treft men in het midden der bladschijf een sterke hoofdnerf aan, als de onmiddellijke voortzetting van den bladsteel; deze nerf heet middennerf (cos+a media); de daarvan uitgaande nerven heeten zijnerven (nervi latérales), terwijl de fijnste takjes den naam van aderen (venae) dragen.
Ten opzichte van zijn levensduur is het blad eenjarig of overblijvend; in het eerste geval valt het na de jaarlijksche bloeiperiode der plant af, zooals dit bij de meeste in de koudere deelen der aarde inheemsche plantsoorten het geval is ; in het tweede geval zijn zij altijd groen. De anatomische bouw van hot blad is bij de onderscheidene plantenfamiliün zeer verschillend ; bij de mossen bestaan de bladen meest uit een enkele cellaag, wier cellen bladgroen bevatten; bij de hoogerc cryptogamen bestaan de bladen steeds uit meerdere cellagen, en bezitten op beide zijden een duidelijk waarneembaar epidermis en in het midden meerdere lagen groene, dus voor assimilatie geschikte cellen. Evcnzoo bestaan ook de bladen der Phanerogamen uit meerdere lagen cellen, waarvan de het verst naar buiten gelogenen tot een epidermis zijn ontwikkeld en in de meeste gevallen geen bladgroen bevatten. Zie ook Plant, Knop, Bladkleurstoffen.