Gepubliceerd op 19-01-2021

Babylonië

betekenis & definitie

(in het Oude testament Sinear of Babel, bij de latere grieksche en rom. schrijvers Chaldea, thans Irak-Arabi). Het onderste stroomgebied van den Euphraat en den Tigris, ten z. begrensd door den Perzischen^ zeeboezem, ten w. door de Arabische woestijn, bij de latere uitbreiding der Babyl. heerschappij omvatte B. ook zuidelijk Mesopotamië.

De voorn, steden waren Babylon (hoofdstad), Ur of Uru, Teredon, Sittace, Opis, Cunaxa, Seleucia.De oudste bewoners van dit volgens den Bijbel door Nimrod gestichte rijk waren van: denzelfden stam als de Assyriërs; kunst en wetenschap schijnen reeds oudtijds onderhen te hebben gebloeid. De oudste geschiedenis van dit rijk, evenals die van Assyrië, ligt in het duister; wat men er van weet is door overleveringen misvormd. Als eerste vorst van Babylon wordt Nimrod genoemd, die als een geweldig jager wordt geschilderd. De Babyloniërs hielden zich reeds vroeg met landbouw en nijverheid bezig, waardoor zij een zacht karakter aannamen; zij gewenden zich echter ook aan losbandigheid en weelde, verzwakten daardoor, en hadden toen van de omwonende ruwere en meer geharde volken veel te lijden; eindelijk bezweek B. voor de Assyriërs, wier koning Ninus B. tot een Assyrische provincie maakte, wat het eeuwen lang bleef; op een onbekend tijdstip maakte het zich weer onafhankelijk en naar het schijnt kwam het onder koning Salmanassar weer onder Assyrische heerschappij. Onder Sardanapalus stond de Assyrische stadhouder over Babylonië, Nabopolassar of Nebukadnezar, op, maakte zich onafhankelijk, verbond zich hierop met de Meden en tastte door dezen bijgestaan het Assyr. rijk aan, de hoofdstad daarvan, Ninivé, werd verwoest, en het rijk zelf onder de veroveraars verdeeld. Babylonië werd alsnu de heerschende staat in Yoor-Indië.

Omstreeks dezen tijd treden vooral de Chaldeërs historisch op; dit volk, dat zich op een onbekenden tijd in Babylonië gevestigd had, draagt, naar men veronderstelt, thans den naam van Kurden;^ het onderscheidde zich door krijgshaftigheid en strijdlust en allengs werd het ’t heerschend element onder de Babyl. bevolking , waarna ook de priesterkaste den naam van Chaldeërs aannam, zoodat deze naam een dubbele beteekenis heeft, en nu eens voor het volk en dan weer eens voor de priesterkaste wordt gebruikt. De stichter der nieuwe dynastie geraakte in oorlog met den Egypt. koning Necho, wien het gelukte zijn heerschappij tot aan den Euphraat uit te breiden. Nabopolassar’s zoon, Nebukadnezar II, bracht den egyptischen vorst bij Charchemis of Circesium een beslissende neerlaag toe, en dwong hem de in Azië veroverde gebieden weer te ontruimen; ook dwong hij Judea zijn opperheerschappij te erkennen; de Joden stonden wel is waar herhaaldelijk tegen hem op, doch werden telkenmale weer tenonder gebracht, en in 585 v. C,, werd hun hoofdstad Jeruzalem verwoest en zij zelve, voor een groot deel, naar Babylonië gevoerd. Daarop keerden de Babyloniërs zich tegen de Phoeniciërs, die zich vrijwillig onderwierpen, met uitzondering van Tyrus, welks bewoners den veroveraar herhaaldelijk terugwierpen en ten slotte zijn onafhankelijkheid behield. Nebukadnezar bracht voorts nog Egypte onder zijn macht, onderwierp enkele andere streken in Afrika, en stierf 562 v.

C. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Evilmerodach, onder wien het Babyl. rijk snel verviel; provincie op provincie scheurde zich los en nadat nog enkele koningen hadden geregeerd, vielen de Meden en Perzen het waggelende rijk aan, versloegen zijn legers, maakten zich meester van de hoofdstad, en maakten Babylonië tot een Perzische provincie (539 v. C.).

De Babyl. koningen heerschten met onbeperkte macht, een regeeringsvorm die in de westelijke helft van Azië de overheerschende is gebleven. De godsdienst der Babyl. was een vereering van de hemellichamen en van de voortbrengende kracht der aarde. De priesters yormden een kaste, nevens welke geen andere kaste in B. bestond, als onbestaanbaar met de despotische macht zijner koningen. Bij de priesters berustte de hoogere beschaving; alles wat in kennis of aanleg uitmuntte, werd onder hen opgenomen, soms zelfs vreemdelingen (Daniël); op dit punt wijkt het Babyl. priesterdom sterk af van het Indische en Egyptische, hetwelk uitsluitend bestond uit leden, die er krachtens geboorte toe behoorden. De Babyl. priesterschap nam later den algemeenen naam van Chaldeërs aan;^ de leden voerden ook den naam van Magiërs; zij had een door den koning benoemd hoofd en was naar den aard der werkzaamheden gesplitst in meerdere klassen. Grieken en Romeinen schreven den Chaldeërs groote kennis der sterrekunde toe, waarschijnlijk niet ten onrechte, daar in B. de sterren als godheden werden vereerd; in de meetkunde waren zij de andere volkeren ver vooruit; de kunst van droomuitleggen, tooverij en geneeskunde stonden in hoog aanzien; het vroeg ontstaan der bouwkunst in B. laat zich bepalen uit zijn vervaarlijke bouwwerken waarvan de geschiedenis gewaagt en is licht te verklaren uit de gesteldheid des lands; dit werd niet door gebergten beschermd, en werd van krijgszuchtige naburen omringd, zoodat de behoefte aan sterke vestingen zich reeds vroeg deed gevoelen; en daar B. arm aan ^ steen was, deed de nood hen de kunst uitvinden om gebakken steen enz. te vervaardigen. Aan de eene zijde werd de landbouw zeer begunstigd door het uitmuntend kanaalstelsel, dat de jaarlijks terugkeerende overstroomingen onschadelijk moest maken; aan de andere zijde bevorderden de vele groote ^ steden des rijks en de weelde en de prachtlievendheid der koningen en rijksgrooten het handwerk en de stedelijke bedrijven; in cle hoofdstad bloeiden reeds vroeg weverijen, ververijen enz.; ook werd reeds oudtijds een levendige handel gedreven, vooral op Perzië en Voor-Azië.

< >