Gepubliceerd op 19-01-2021

Attila

betekenis & definitie

Zoon van Moendzoek, koning der Hunnen ; in 434 volgde hij met zijn broeder Bleda zijn oom Rugilas of Rulas op in de heerschappij over de Hunnen in de streken tusschen den Donau, de Theiss en de Dniester, en kreeg na den moord op zijn broeder de alleenheerschappij : hij bracht de scythische en germaansche volksstammen der Oostgothen, de Gepiden, de Rugiërs, de Herulers, de Longobarden, de Thüringers, de Bourgondiërs, benevens vele slavische stammen enz. ten onder en schijnt zelfs de Perzen overwonnen te hebben. Hij beschouwde zichzelven gaarne als een geesel Gods, gelijk hij zich ook noemde. 6 April 451 bestormde hij Metz en drong over Rheirns en Troyes door tot Orléans, waar hij door de Westgothen onder Theodorik 1 werd teruggeworpen, 26 Juni 451.

Het volgend jaar viel hij Opper-Italië binnen, deed Aquileja, Padua, Vicenza, Verona, Bergamo en andere steden in vlammen opgaan, en verliet plotseling, te midden zijner overwinningen Italië, waarschijnlijk tengevolge van gebrek aan levensmiddelen, en uit vrees voor den warmen ital. zomer. Kort daarop stierf hij (453), volgens de sage door de hand van Ildicho, dochter van een germaansch stamhoofd.

< >