De zesde koning vanBritannië van de Saksische linie, reg. van 925 tot 941. Hij was een kleinzoon van Alfred den Groote en werd geb. omstr. 895; hij was de eerste der Saksische monarchen die den, titel van koning van Engeland aanvaardde (Alfred noemde zich slechts koning der Angélsaksers).
Hij werd gekroond te Kingston-upon-Thames. Eerzuchtig en niet misdeeld van talenten, vatte hij spoedig na zijn troonsbestijging het plan op, om alle deelen van het Britsche eiland aan zijn heerschappij te onderwerpen. Hij moest zich echter tevreden stellen met gedeelten van Cornwall en Wales. Bij den dood van Sigtric, koning van Northumbria, die met een zijner dochters gehuwd was, nam hij diens gebied in bezit, hetgeen groote ontevredenheid deed ontstaan; Welsen, Schotten en Ieren liepen te wapen, teneinde Sigtric’s zoon, Aulaff, op den vaderlijken troon te plaatsen; bij Brunenburg werden zij echter door A. volkomen verslagen. A. verbeterde de wetgeving in zijn gebied, deed vele kloosters bouwen enz. Hij stierf 25 Och 941 te Gloucester. Hij was schoonvader van Otto I, van Karel den Eenvoudige en van Huguet, hertog van Frankrijk, vader van Hugues Capet.