(v. h. gr. Atheos, zonder God, goddeloos) In het algemeen: het afwezig zijn van het geloof aan een goddelijk wezen; in engeren zin: de leer van het niet-bestaan van God; als zoodanig onderscheidt men dogmatisch A., hetwelk het bewijs van het niet-bestaan Gods zoekt te leveren, theoretisch A., hetwelk het bestaan van God ontkent, doch den gunstigen invloed van het geloof aan God voor sommige karakters erkent; sceptisch A. dat de mogelijkheid van het leveren van bewijzen van Gods bestaan ontkent, en praktisch A., dat den godsdienst zoo niet schadelijk toch geheel nutteloos voor het individu acht.
Verkeerdelijk wordt A. meestal vertaald in godloochening, hetwelk ontkenning tegen beter weten in veronderstelt.
