(egyptisch Hap of Hapi) De heilige stier der Egyptenaren, te Memphis als godheid vereerd; hij had aldaar een tempel met twee kapellen tot woning, en werd door tal van priesters gediend en verzorgd; zijn spijs en drank werd hem in gouden schalen gebracht. Deze priesters sloegen gedurig zijne bewegingen gade en deden daaruit allerlei voorspellingen.
Ieder jaar werd over geheel Egypte ter zijner eere een groot feest gevierd, dat een maand duurde en op den geboortedag van den stier moest eindigen, op welken dag hij in het heilig feestgewaad rondgeleid werd. Als hij zijn 25ste jaar had bereikt, werd hij in een alleen aan de priesters bekende bron verdronken, voorts gebalsemd en in een gouden doodkist bijgezet; stierf hij vroeger, dan werd over het geheele land rouw bedreven, totdat een nieuwe Apis gevonden was, die dan naar Nilopolis in OpperEgypte werd gevoerd, waar hij 40 dagen in een tempel bewaard en daarna, op een schip in een gouden cel opgesloten, naar Memphis overgebracht werd. Volgens het geloof werd iedere Apis door een lichtstraal van den hemel voortgebracht, en leefde in hem de geest van Osiris, telkens overgaande van den eenen op den anderen. De teekenen waaraan de Apis werd herkend waren: geheel zwarte kleur met een drie- of vierkantige witte vlek aan de rechterzijde, een zwarte vleeschknobbel onder de tong en een staart van tweeërlei soort haar. De Apisdienst zou volgens de manethonische overlevering onder de 2de dynastie, tegelijkertijd met den eeredienst van den Mnevisstier te Heliopolis en met dien van den bok van Mendes zijn ingevoerd geworden.