Gepubliceerd op 23-02-2021

Antonius van leeuwenhoek

betekenis & definitie

nederl. zoöloog, geb. 24 Oct. 1632 te Delft, werd eerst voor de rechtswetenschap bestemd, later te Amsterdam voor den koophandel opgeleid, doch keerde ten laatste naar zijn geboortestad terug, waar hij bewaarder der Schepenkamer was, alhoewel hij zich eigenlijk, hiertoe door zijn groot vermogen in staat gesteld, alleen met ontleedkunde en microscopie bezig hield. Hij overl. 26 Aug. 1723.

Ofschoon L. geen latijn of eenige andere vreemde taal kende en weinig van ontleedkunde wist, heeft hij toch op de microscopische anatomie een niet onbelqngrijken invloed uitgeoefend. Vooral zijn onderzoekingen omtrent de bloedlichaampjes en het semen virile getuigen van zijn vlijt en scherpzinnigheid. Hij is de ontdekker van de afgietsel- of infusiediertjes, van de dwarse streping der willekeurige spieren, van de ongeslachtelijke voortplanting der bladluizen; hij was de eerste die met kracht en groote scherpzinnigheid de leer der spontane voortplanting (het ouderloos ontstaan van levende wezens) bestreed.

< >