of Antimoon. (Volgens sommigen van het grieksche anti en monos, alleen, omdat het geloof vroeger bestond dat deze inetaalsoort niet in den zuiveren toestand gevonden werd; fr. antimoine, duitsch Antimon, Spiessglanz, eng. antimony, bij de alchimisten regulus, kleine koning, omdat het zich gemakkelijk met goud verbindt, scheikundig symbool Sb (= Stibium). Een metaalsoort van de arsenicumgroep, met duidelijk kristallijne structuur, zeer broos en gemakkelijk in den vijzel te verpoederen; specifiek gewicht 6.82; het smelt bij 450° C.; het vervluchtigt zelfs niet bij roodgloeihitte, doch zeer gemakkelijk door de warmte eener Bunsensche vlam; voor de blaasbuis op houtskool in de oxydatievlam verhit, verbrandt het met een blauwachtige vlam, onder vorming van witte dampen.
Een bolletje antimoon, sterk op houtskool verhit en dan aan zich zelf overgelaten, blijft eenigen tijd, onder uitstooten van witte dampen van oxyde, doorgloeien, en wanneer met behulp der blaasbuis een koude luchtstroom er op wordt geblazen, blijft het als een stukje kool branden. Deze proef gelukt niet indien het metaal verontreinigd is met ijzer of met eenig ander bijinengsel dat een onsmeltbaar huidje op het antimoonbolletje doet ontsta m. De dampen, welke ontstaan bij het vervluchtigen van zuiver antimoon in de reductievlam, zijn reukloos, terwijl de geringste verontreiniging met arsenik een knoflookreuk doet ontstaan. Antimoon wordt ternauwernood door kokend zoutzuur van 20 pCt., noch door verdund zwavelzuur aangetast; geconcentreerd zwavelzuur verandert het. in de warmte, in het trioxyde, Sb2 Os. Warm salpeterzuur vormt trioxyde of pentoxyde, Sb2 Ch, of een mengsel van deze twee. Beide oxyden zijn onoplosbaar in salpeterzuur, maar worden door een kokende wijnsteenzuursolutie opgelost. Koningswater lost het metaal als trichloride of pentachloride (Sb Cl3 of Sb Ch) op.Het trioxyde Sb2 O3, langs den drogen weg verkregen, bestaat uit witte kristallen. Bij afwezigheid van lucht verhit, smelt het beneden roodgloeihitte en vervluchtigt dan; bij aanwezigheid van lucht verandert het in het onsmeltbare, niet vluchtige en amorphe oxyde Sb2 O4. Het lost gemakkelijk op in zoutzuur, wijnsteenzuur en in kaliumhydroxyde.
Het trichloride Sb CI3, bereid door antimoon met mercuridchloride te sublimeeren (2 Sbj -f6 Hg Cl — 4 Sb CI3 -f- 3 Hg;), of door antimoonsulphide met kokend sterk zoutzuur te ontleden, en het water benevens het overtollige zuur door verdamping te verwijderen, is een boterachtige, doorschijnende massa, welke bij 72° C. smelt en bij 200° C. zonder ontleding kookt. Water ontleedt het in zoutzuur en in antimoonoxychloride, welk laatste een kristallijn precipitaat vormend, weder in zoutzuur of wijnsteenzuur opgelost kan worden.
Het pentachloride Sb Cl5, bereid door droog chloorgas over (verhit) antimoonmetaal te leiden, is een kleurlooze, zeer vluchtige vloeistof, welke aan de lucht dampen afgeeft. Zie voorts beneden: Verbindingen.
Het antimonium komt meestal met zwavel verbonden als antimoonglans of grauw spiesglanserts in de natuur voor, en ook als antimonium-oxyde, Sb2 03, n.1. in het valentiniet (rhombisch kristalselsel) en het senarmontiet (regelmatig kristalstelsel, welke mineralen veelvuldig gevonden worden op Bornea en in Adgerië. Om het antimonium te bereiden, moet liet zwavelantimonium in de eerste plaats door uitsmelting bevrijd worden van het daarmede gemengd gesteente. Deze bewerking geschiedt in kroezen met doorboorden bodem, die op kleinere kroezen rusten, welke aan alle kanten door heet zand of door asch omgeven zijn. Aan weerskanten van deze kroezen zijn muren met luchtgaten. Nadat de groote kroezen gevuld zijn, worden zij met een deksel gesloten en de voegen goed geluteerd. In de ruimte tusschen deze kroezen en de muren wordt vervolgens een vuur aangelegd; het zwavelantimonium smelt en verzamelt zich in de kleine kroezen. — Het uitsmelten heeft schielijker plaats, wanneer men de erts onmiddellijk op den afhellenden haard van een vlamoven brengt, en er zorg voor draagt, dat de gesmolten zwavelantimonium, dat zich in het diepst liggend gedeelte van den haard verzamelt, door een kanaal naar een buiten in den oven geplaatste vergaarbak afvloeien kan. Het metallisch antimonium kan op twee verschillende wijzen uit het zwavelantimonium afgescheiden worden: a. men roost het uitgesmolten zwavelmetaal en reduceert later het daardoor verkregen mengsel van zwavelantimonium en antimoonzuur-antimoniumöxyd; b. men scheidt onmiddellijk het metaal uit het zwavelantimonium af, door versmelting met een doelmatig uitgekozen toeslag.
Het roosten van het zwavelantimonium heeft plaats op den haard van een vlamoven; daarbij moet de massa voortdurend omgeroerd worden om het samenklonteren te verhinderen, de bewerking moet hij een lage temperatuur geschieden, daar de grondstof anders smelten zou. Het gerooste product, de spiesglansasch, wordt in kroezen gereduceerd. Daar het altijd een zekere hoeveelheid niet ontleed zwavelantimonium bevat, zou alleen het verhitten reeds voldoende zijn, om de reductie tot stand te brengen. Het antimoniumoxyd zou echter voor een deel verdampen, indien de massa niet bedekt was; daarom wordt de spiesglansasch met ruwe wijnsteen, of met kool en koolzure natron vermengd. Bij sterke roodgloeihitte heeft de reductie plaats. Men laat den antimonium-regulus of het zuiver metallisch antimonium langzaam bekoelen onder de daarover liggende laag slakken, opdat hij de stervormig kristallijne oppervlakte zal verkrijgen, die men in den handel wenscht.
De zwavel kan op een zeer doelmatige wijze door ijzer aan het zwavelantimonium onttrokken worden. Deze bewerking zou echter bezwaarlijk plaats kunnen hebben, indien men niet anders dan ijzer daarbij gebruikte, omdat het gesmolten zwavelijzer bijna hetzelfde soortelijk gewicht heeft, als het gesmolten antimonium, en deze stoffen dus moeilijk van elkander gescheiden kunnen worden. Om deze reden en om aan het zwavelijzer behalve een geringer soortelijk gewicht ook een lager smeltpunt te verschaffen, voegt men een koolzuur of zwavelzuur alkali aan het zwavelantimonium toe. 100 deelen zwavelantimonium, 42 deelen smeedijzer, 10 deelen gecalcineerde zwavelzure natron en 3V3 deel kool vormen een zeer doelmatig mengsel ter antimonium-bereiding. Om bovendien een product te verkrijgen, dat vrij is van arsenicum, wordt het antimonium, dat langs den genoemden weg bereid werd (16 deelen) — waaraan men indien het metaal zelf niet reeds genoeg ijzer bevat, 2 deelen zwavelijzer toevoegt — met 1 deel zwavelantimonium en 2 deelen gedroogde soda samengesmolten ; het mengsel moet één uur lang in den gesmolten toestand blijven. De regulus wordt nogmaals met DL deel en daarna voor ’t laatst met 1 deel soda omgesmolten, totdat de slak een gele kleur bezit.
Het antimonium, dat in den handel voorkomt, is nimmer scheikundig zuiver; het bevat arsenicum, ijzer, koper en zwavel. Het antimonium* wordt gezuiverd door het met antimoniumoxyde samen te smelten; het oxyde oxydeert in dat geval de zwavel en het ijzer, terwijl bet daarentegen zelf tot metallisch antimonium wordt gereduceerd.
Het antimonium is bijna zoo. wit als zilver, doch heeft een meer geelachtige tint; het bezit een sterken metaalglans en bestaat uit de aaneenvoeging van plaatvormige kristallen. Evenals de beide daarmede isomorphe elementen — arsenicum en bismuth — kristalliseert het antimonium in rhomboëders. Bij het vastworden zet het gesmolten metaal zich niet uit. De hardheid van het antimonium is groot er dan die van het koper. Met andere metalen laat het zich gemakkelijk vereenigen en vermeerdert dan in den regel hunne broosheid. Het tin en het lood worden soms door toevoeging van een weinig antimonium hard gemaakt.
Daar het antimonium in aanraking met de lucht weinig verandering ondergaat, heeft men voorgesteld het koper met een laag antimonium te bedekken, om het voor veranderingen te bewaren. Het poeder, dat onder den naam ijzerzwart in den handel voorkomt en voor het bronzen van voorwerpen van gips, papier-maché en zink gebruikt wordt, is niet anders dan fijn verdeeld antimonium. De genoemde voorwerpen verkrijgen daardoor het voorkomen van blank staal. Dit poeder wordt bereid door uit een antimoniumzout met behulp van zink liet metaal neder te slaan.
De belangrijkste toepassing van het antimonium is het gebruik van dit metaal voor het vervaardigen van de legeering, die letterspecie genoemd wordt. Zij wordt voor het gieten van boekdrukletters, stereothypplaten enz. gebezigd en bestaat uit 1 deel antimonium tegen 4 a 5 deelen lood. Zie ook lood en tin.
Het zwavelantimonium (antimonium crudum) dat door het uitsmelten van grauw-spiesglanserts verkregen is, komt in den handel voor in stukken van kegel vormige gedaante, welke het ontleent aan de vaten, waarin het vast wordt. Het vertoont een metaalglans, heeft de kleur van potlood en is zeer week; op de breukvlakte neemt men straalsge wij s geplaatste kristallen waar. Gewoonlijk bevat het ijzer, lood, koper en arsenicum. Het wordt bij het afscheiden van het goud uit het goudhoudend zilver, in de veeartsenijkunde, in de vuurwerkmakerij en in de lucifersfabrieken gebezigd.
Het Napelschgeel, een oranjekleurige, zeer bestendige olie- en smelt-verfstof, bestaat 'in hoofdzaak uit. antimoonzuur loodoxyde. Licht met het napelschgeel te verwarren, er echter van verschillende, is het antimoniumgeel, dat uit een mengsel van antimoonznur loodoxyde en antimoonzuur bismuthoxyde bestaat en als schildersverf wordt gebezigd.
Het antimonium-vermiljoen, Sb *03. 2 SbgSs, een op het vermiljoen (zwavelkwikzilver) gelijkende kleurstof, ontstaat door de werking van onderzwaveligzure natron op antimoniumchloruur en water.
Verbindingen
Het A. vertoont in zijn verbindingen veel overeenkomst met liet arsenicum, zoodat de meeste verbindingen met die van den arsenik isomorph zijn; evenals de arsenik verbindt zich bet antimoon met de zuurstof in twee verhoudingen: tot antimoonoxyd (antimonigzuur-anhydrid) Sb2 08, en tot antimoonzuur-anhydrid Sbi Os.
Eenige scheikundigen nemen nog een daar tusscben gelegen oxydatietrap van bet antimoon aan: Sb O4, en hebben daaraan den naam van antimonigzuur gegeven; bet is waarschijnlijk juister dit als ortho-antimoonzuur antimoonoxyd te beschouwen.
Men kent daarenboven de volgende zuren: meta-antimonigzuur, ortho-antimoonzuür, métaantimoonzuur, en para-antimoonzuur.
Het antimoonoxyd (trioxyde) komt in de natuur voor onder den naam van tvit spiesglanserts; het wordt ook gevormd bij de verhitting van antimoon onder toetreding van lucht.
Meta-antimonigzuur
Het normale of orthoantimonigzuur, hetwelk tribasisch moet zijn, is onbekend. Het meta-antimonigzuur wordt verkegen door drievoudig-chloorantimoon in de koude door koolzure soda te precipiteeren. Bij de kookhitte wordt het in antimoonoxyd of antimonigzuur-anhydrid omgezet; het is gemakkelijk oplosbaar in alkalische vloeistoffen, en vormt alsdan weinig bestendige zouten; bij kookhitte wordt ook uit deze oplossingen het antimoonoxyd afgescheiden.
Antimoonzuur-anhydrid
(Vijfvoudig oxyd van antimoon). Dit lichaam wordt als een geelwit, in water en zuren onoplosbaar poeder, van 6,6 soortelijk gewicht, verkregen, wanneer antimoonzuur zacht wordt verwarmd; bij sterke hitte werdt het in viervoudig oxyd van antimoon omgezet.
Antimoonzuur
Waarschijnlijk bestaan, even als bij phosphor en arsenik, de volgende antimoonzuren: Ortho-antimoonzuur, Meta-antimoonzuur, Para-antimoonzuur.
De gemakkelijkheid echter, waarmede deze lichamen in elkander werden omgezet, heeft aanleiding gegeven tot groote verwarring, zoodat men het meta-antimoonzuur gewoon antimoonzuur en het para-antimoonzuur metaantimoonzuur pleegt te noemen.
Het gewone antimoonzuur is de meest standvastige verbinding. Men verkrijgt het door behandeling van antimoon met salpeterzuur of liever met koningswater, hetwelk veel salpeterzuur bevat; het is een in water bijna onoplosbaar geelwit lichaam, hetwelk ook onoplosbaar is in koude ammonia, maar oplosbaar in potassa caustica en in sterk zoutzuur; door een weinig water ontstaat in deze laatste oplossing een precipitaat, hetwelk echter door toevoeging van meer water verdwijnt.
Worden gewoon antimoonzuur of gewone antimoonzure potassa in een zilveren kroes met overvloedig potassahydraat verhit, dan ondergaan zij eene eigendommelijke verandering: het antimoonzuur en de antimoonzure potassa verkrijgen daardoor andere eigenschappen.
Het meest in het oogvallend verschil tusschen het para-antimoonzuur en het gewone antimoonzuur is, dat de oplossingen van het eerste zuur met sodazouten een onoplosbaren kristallijnen neerslag geven, en die van het tweede in geconcentreerde oplossingen een volumineuzen neerslag, die echter in water zeer gemakkelijk oplosbaar is. Men gebruikt daarom de para-antimoonzure potassa als reagens op de sodazouten, en bereidt ze tot dat doel door eerst gewone antimoonzure potassa de bereiden, en hare oplossing onder toevoeging van potassahydraat zoo lang uit te dampen, totdat bij bekoeling de massa kristallijn wordt; deze kristallen laat men op onverglaasd aardewerk uitdruipen, en spoelt door water de aanhangende potassa af; dit reagens moet droog bewaard worden, dewijl de para-antimoonzure potassa in oplossing spoedig in gewone antimoonzure potassa wordt omgezet.
Behalve de potassa- en ammoniakzouten zijn de para-antimoonzure zouten onoplosbaar; het para-antimoonzuur loodoxyd vormt onder den naam van Napelsch-geel (zie boven) eene zeer geschatte verfstof.
Antimoonzuur Antimoonoxyd. (Viervoudig oxyd van antimoon, vroeger antimonigzuur geheeten.) Dit lichaam, hetwelk als mineraal onder den naam van cervantiet in de natuur voorkomt,* ontstaat ook door verhitting van antimoonzuur anhydrid Het is een geelwit poeder met een soort, gewicht van 6.69, hetgeen bij verhitting geel wordt, doch niet smelt en evenmin ontleed wordt. W ordt het met verdund zoutzuur verwarmd, dan wordt het opgelost; bij toevoeging van water wordt antimoonoxyd geprecipiteerd, terwijl antimoonzuur in oplossing blijft. Wordt het daarentegen met eene oplossing van wijnsteenroom gekookt, zoo wordt antimoonoxyd opgelost, terwijl het antimoonzuur onaangetast blijft.
Verbindingen met waterstof. Even als de arsenik verbindt zich het antimoon met de waterstof tot eene gasvormige verbinding en tot eene vaste, die men als zwarte, van zelf ontbrandbare vlokken verkrijgt, door bij de electrolyse van den salmiak aan de negatieve pool een antimoonstaaf te bevestigen.
Verbindingen met chloor, broom, jood en fluoor. Het antimoon vormt met het chloor twee verbindingen; het drievoudig-chloorantimoon (antimoniumchlorid) en het vijfvoudigchloorantimoon, (antimoniumhyperchlorid). Het drievoudig-antimoon wordt verkregen, wanneer men door eene glazen buis, die met overvloedig antimoon is gevuld, een stroom chloorgas voert; is er daarentegen overvloed van chloor voorhanden, dan wordt er vijfvoudig-chloorantimoon gevormd. Men kan het drievoudig-chloorantimoon ook verkrijgen door destillatie van een innig mengsel van 1 deel drievoudig-zwavelantimoon met 3 deelen enkelvoudig-chloorkwik Sba Sg -f6 Hg Cl = 2 Sb Cis + 3 Hg2 S?. De doelmatigste handelwijze om drievoudig-chloorantimoon te bereiden bestaat echter daarin, dat met het natuurlijk zwavelantimopn in chloorwaterstofzuur oplost en het overvloedige zuur door verdamping verwijdert; in de laboratoriën gebruikt men hiertoe het residu van de bereiding van het zuiver zwavelwaterstofgas Heeft men het overvloedige ehloorwaterstofzuur en het water door verdamping verwijderd, dan is het terugblijvende boterachtig ; door dit in eene retort bij eene sterkere hitte te destilleeren, verkrijgt men zuiver drievoudig-chloorantimoon. Het drievoudigchloorantimoon is eene kleurlooze kristallijne massa; het smelt reeds bij 72° C. en kookt bij 228° C.; zijn soortelijk gewicht is 2,67 bij 73° C.
Men noemt het wegens • de • weeke boterachtige consistentie antimoonboter. Het drievoudig-cloorantimoon trekt uit de lucht langzamerhand water aan en vervloeit tot eene troebele vloeistof, die na toevoeging van eene groote hoeveelheid water een wit poeder afscheidt. Wil men bij het drievoudigchloorantimoon water voegen, zonder dat er eene troebeling ontstaat, dan moet men er eerst chloorwaterstofzuur of liever nog eene geconcentreerde oplossing van wijnsteenzuur bijvoegen. Men kan daarna de vloeistof met eene willekeurige hoeveelheid water verdunnen, zonder dat er een nederslag ontstaat. Het witte poeder, dat zich afscheidt bij het vermengen van drievoudig-chloor-antimoon met weinig water is antimoonoxychloruur: Sb Cl 02 of choorantimonyl (Sb O2) Cl; bij toevoeging van meer water, en vooral van warm water, ontstaat eene meer basische verbinding, die vroeger Algaroth-poeder werd genoemd. Het drievoudig-chloorantimoon is in alcohol zonder ontleding oplosbaar en trekt zeer sterk ammoniakgas aan.
Met de chlooralkali- en chlooraardalkalimetalen vormt het Oplosbare, kristalliseerbare zouten. Men gebruikt het drievoudig-chloorantimoon in de geneeskunde als bijtmiddel; bovendien bronst men er ijzer, zooals geweerloopen, mede; doordien men het ijzer met eene dunne laag antimoon bedekt, wordt het tegen het roesten beschut.
Het vijfvoudig-chloorantimoon (zie ook antimoonchloride), Sb CL, bereidt men door de verhitting van antimoon in een sterken stroom droog chloorgas. Het vijfvoudig-chloorantimoon is eene kleurlooze zware vloeistof, die bij 0° C. tot eene kristallijne massa vast wordt, aan de lucht sterk rookt en daaruit water aantrekt,, waarmede het eene kristallijne massa vormt; bij de gewone temperatuur neemt het zwavelwaterstofgas op, en vormt daarmede een witte massa, sulfochlorid van antimoon.
Drievoudig-broomantimoon wordt als eene kristallijne massa, die bij 90° C. smelt en bij 270° C. kookt, verkregen, wanneer antimoon bij kleine hoeveelheden gebracht wordt in een retort die broom bevat; door verhitting destilleert men het lichaam over.
Drievoudig-joodantimoon wordt als eene bruinroode kristallijne massa verkregen, door poeder van antimoon en van jood te zamen te wrijven en het produkt te destilleeren.
Drievoudig-fluoor antimoon: verkrijgt men als kleurlooze kristallen, die zonder ontleding in water oplosbaar zijn, door antimoonoxyd in üuoorwaterstofzuur op te lossen.
Verbindingen met, zwavel
Men kent twee verbindingen van het antimoon met de zwavel: de eerste, het drievoudig-zwavelantimoon (antimoniumsulfid) komt overeen met het antimoonoxyd; de tweede verbinding, het vijf* voudig-zwavelantimoon (antimoniumhypersufid:) komt overeen met het antimoonzuur-anhydrid.
Het drievoudig-zwavelantimoon komt in de natuur in gangen en lagen in het Schiefergebergte, in de gneiss enz. in rhombische kristallen voor. De mineralogen noemen het antimoniumglans, stïbniet of grauw spiesglanserts. Het door smelten van de bijgemengde steensoorten bevrijde drievoudig-zwavelantimoon komt in den handel voor onder den naam van antimonium crudum, meestal verontreinigd door zwavelijzer, zwavelarsenik en zwavellood. Het is donkergrauw, bezit een duidelijk te onderscheiden metaalglans, heeft een soortelijk gewicht van 4,5, is zeer week, smelt gemakkelijk in de roodgloeihitte en wordt bij bekoeling kristallijn vast; in de witgloeihitte verdampt het langzamerhand. Men kan deze verbinding verkrijgen door antimoon en zwavel samen te smelten; men moet echter de massa meermalen onder gedurige toevoeging van zwavel omsmelten. Het zwavelantimoon kan aan de lucht gemakkelijk geroest worden; er ontstaat hierbij zwaveligzuur en antimoonoxyd, welk laatste, in het bijzonder bij eene hooge temperatuur, met nog niet ontleed zwavelantimoon verbindingen aangaat.
Deze verbindingen van het zwavelantimoon met antimoonoxyd zijn smeltbaar en worden bij de bekoeling tot eene bruine glasachtige massa vast, die, al naar de samenstelling, de namen spiesglansglas of spiesglanssaffraan dragen. In de natuur vindt men eene dusdanige kristallijne verbinding, bekend onder den naam roodspiesglanserts, wier samenstelling met de formule Sb2S402 overeenkomt; zij heeft eene donkerroode kleur en een soortelijk gewicht van 4,5. Geconcentreerd chloorwaterstofzuur lost het zwavelantimoon gemakkelijk onder ontwikkeling van zwavelwaterstofgas op; men maakt van deze eigenschap in de laboratoriën gebruik ter bereiding van zwavelwaterstofas. In koningswater wordt het onder afscheiing van zwavel opgelost; in kokend zwavelzuur onder vorming van zwaveligzuur-anhydrid. Het verliest gemakkelijk zijn zwavel door verhitting met kool of metallisch ijzer of in een stroom waterstof.
Het zwavelantimoon kan ook langs den natten weg bereid worden, wanneer men een stroom zwavelwaterstofgas door eene oplossing van drievoudig-chloorantimoon voert, die door chloorwaterstofzuur is zuur gemaakt. De oranjegele nederslag is drievoudig-zwavelantimoonhydraat, én verliest bij zachte verwarming zijn hydraatwater; voert men echter door eene warme oplossing van drievoudigchloorantimoon langen tijd zwavelwaterstofgas, zoo wordt watervrij amorph roodbruin zwavelantimoon geprecipiteerd. Door verhitting van een mengsel der oplossingen van drievoudig-chloorantimoon en onderzwaveligzure soda verkrijgt men een schoon rood gekleurd precipitaat van drievoudig-zwavelantimoon, dat onder den naam van antimooncinnaber bij het schilderen wordt gebruikt. Men kan deze amorphe modificatie ook verkrijgen door de kristallijne erts bij eene sterke gloeihitte te smelten en alsdan in eene groote hoeveelheid koud water uit te storten. De amorphe modificatie heeft tot soortelijk gewicht 4,15; door verhitting en langzame bekoeling gaat zij in de kristallijne over. Het drievoudigzwavelantimoon is in zwavelalkalimetalen gemakkelijk oplosbaar en gaat daarmede verbindingen aan, die tot formule hebben R3 Sb Sg.
Zuren precipiteeren uit deze oplossingen weder waterhoudend drievoudigzwavelantimoon. Wanneer het geprecipiteerde drievoudig-zwavelantimoon met overvloed van koude potaschoplossing wordt geschud, wordt het opgelost onder vorming van sulpho-antimonigzure en antimonigzure potassa:
Sb9S6 + 6KHO2 = KsSbSg + KsSbO6 + 3H A.
Bij toevoeging van een verdund zuur wordt uit deze oplossing al het antimoon als drievoudig-zwavelantimoon neêrgeslagen zonder ontwikkeling van zwavelwaterstofgas:
Ka Sb S6 + Ks Sb O6 + 6 H Cl = 6 K Cl + Sb , S6 + 3 H2O
Is echter minder potassa voorhanden, zoo blijft een korrelig kristallijn geel poeder terug (icrocus antimonii) hetwelk antimonigzure potassa en drievoudig-zwavelantimoon bevat; indien bij de heldere oplossing een verdund zuur gedaan wordt, heeft er ontwikkeling van zwavelwaterstofgas plaats.
Hetzelfde gebeurt bij het koken van drievoudig-zwavelantimoon met koolzure soda; bij bekoeling scheidt zich een gedeelte van het opgeloste zwavelantimoon af, terwijl een gedeelte van de moeielijk oplosbare antimonigzure potassa, kristallijn afgescheiden, zich mechanisch daarmede vermengt. In de geneeskunde gebruikt men dit mengsel onder den naam van kermes. De kermes kan zoowel langs den drogen als langs den natten weg bereid worden.
Vijfvoudig-zivavelantimoon: wordt verkregen door zwavelwaterstofgas in eene oplossing van vijfvoudig-cloorantimoon te voeren, die door chloorwaterstofzuur zuur gemaakt is. De gele nederslag wordt gemakkelijk in potassahydraat of in een zwavelalkalimetaal opgelost. Kookt men zwavelantimoon met sodaloog (of met koolzure soda en kalkhydraat) en zwavel, dan wordt het gemakkelijk opgelost, en de oplossing zet bij bekoeling flauw gele, bijna kleurlooze regelmatige tetraëders af, het zout van ftchlippe; zij hebben tot formule: Na3 Sb Sg -j- 9 H2 02. Déze zwavelantimoonzure soda wordt gemakkelijk in water opgelost, en door toevoeging van een zuur wordt er vijfvoudig-zwavelantimoon als een donker oranjekleurig poeder geprecipiteerd; dit is in de pharmacie bekend onder den naam van goudziuavel (sulfur auratum antimonii). Wanneer de zwavelantimonigzure soda sterk verhit wordt, wordt zij onder afscheiding van antimoonmetaal in het zout van Schlippe omgezet: 5 Na3 Sb Sg = 3 Na3 Sb Sg -f Sb2 + 3 Na. S3. Op gelijke wijze als met zwavelsodium vereenigt zich het vijfvoudig-zwavelantimoon met de andere oplosbare sulfobasen tot kristalliseerbare sulfozouten van de formule R3 Sb Sg.