ned. philoloog en schrijver, geb. te Harderwijk 1827, overl. te Utrecht 1901, stud. te Groningen en te Leiden en was achtereenvolgens leeraar aan het gymnasium te Gouda, 1853, rector te Enkhuizen, 1854, conrector te Gouda, 1860, rector te Deventer, 1863, waar hij in 1864 den titel van hoogteeraar aan het Athenaeum kreeg. In 1890 legde hij zijn rectoraat neder en vestigde zich te Utrecht, nadat hij inmiddels tot de R.-K. kerk was overgegaan.
In laatstgenoemde stad hield hij zich bezig met schrijven in enkele dag- en weekbladen. Hij gaf o. a. in het licht: De wijtbegeerte van Aristoteles (1855), De emanatieleer en haar invloed op het christendom (1867), Over de opvoeding en emancipatie der vrouw (1869), Mijn bezoek aan Bis mar ck (ondier pseudoniem van Jochem van Ondiere), en onder dat van Jan Holland: Nette menschen, Dar win ia en Moderne heksen.