Gepubliceerd op 23-02-2021

Alexander von humboldt

betekenis & definitie

(vrijheer) dichter, geschiedvorscher en ontdekkingsreiziger, geb. 14 Sept. 1769 te Berlijn, kreeg met zijn broeder (zie volg. art) een Wetenschappelijke opvoeding. In 1790 vergezelde hij Georg Forster op een reis door België, Holland, Engeland en Frankrijk, welke bij hem den lust deed ontwaken tot reizen.

In 1791 begon hij zich aan het mijnwezen te wijden, en bezocht de academie voor den bergbouw te Freiburg. Als vrucht van zijn verblijf in dezen tijd in het Ertsgebergte verscheen zijn Flora subierranea Fribergensis et aphorismi ex physiologia chcmica plantanun (Berk 1793). Reeds in 1792 ontving hij een aanstelling bij het departement der mijnen, gevolgd door die van hoofdopzichter over de bergwerken in het Fichtelgebergte, welke hij tot 1797 waarnam. In dezen tijd verzamelde hij de bouwstoffen voor zijn werk Veber die gereikte Muskei- und Nervenfaser, nebst Vermuthungen über den ehem. Process des Lebens in der Thier- und Pflanzenwelt (2 dln. Berl. 1797—99).

De dood zijner moeder in 1796 deed zijn voornemen om een groote wetenschappelijke expeditie naar de tropische landen te ondernemen, herleven. Reeds te voren had hij zich met de practische sterrenkunde bezig gehouden. Nadat hij in 1797 zijn betrekking had nedergelegd hield hij zich eenigen tijd te Jena op, waar hij zich nader op de ontleedkunde toelegde en in nauwe vriendschapsbetrekking stond met Goethe en Schiller, waarna hij zich in 1798 met den franschen geleerde Aimé Bonpland naar Spanje begaf. Aan het hof zeer gunstig ontvangen, werden door tusschenkomst van den eersten staatssecretaris alle spaansche bezittingen in Amerika en den Indischen oceaan voor H. opengesteld en het vrije gebruik der instrumenten tot astronomi-' sche en geodetische einden, alsmede het verzamelen van naturaliën hem toegestaan. In 1799 scheepte hij zich met Bonpland in; zij bezochten Teneriffe, en gingen bij Cumana in Amerika aan wal. Zij doorreisden eerst de provinciën van den toenmaligen vrijstaat Venezuela, bereikten door onbewoonde wildernissen den Orinoco, bezochten vervolgens andere deelen van Z.-Amerika, Quito, Peru, Mexico enz., bestegen den Chimborasso, en kwamen na vier jaren in Europa terug.

Te Berlijn ontving hij in 1807 bevel den prins Wilhelm van Pruisen op een staatkundige zending naar Frankrijk te vergezellen. Nadat deze in 1808 geëindigd was, bleef H. te Parijs, waar hij tot 1827 zijn verblijf had en sedert 1807 zijn uitgebreide reisbeschrijving in 29 dln., met 1425 platen, in kwarto en folio in het licht verscheen. Het eerste van deze onder den titel Toyage aux régions équinoxiales du Nouveau Continent, 3 dln. met atlas (Par. 1809—25) bevat het reisverhaal. Inmiddels bezocht hij meer dan eens Engeland. Te Berlijn hield hij van 1827—28 voorlezingen over den Kosmos. In 1829 nam H. op bevel van keizer Nicolaas deel aan een groote expeditie naar N.-Azië.

Zij duurde 9 maanden en H. gaf van haar verslag in Asie centrale, recherches sur les chaines de montagnes et de la clim-atologie comparée (3 dln. Par. 1843). De bewegingen van 1830 gaven aan de werkzaamheid van H. een meer staatkundige richting. Nadat hij in 1830 den kroonprins van Pruisen naar den rijksdag te Warschau en den koning naar Teplitz vergezeld had, werd hij na de troonsbestijging van Lodewijk Philips naar Parijs gezonden om de erkenning van den nieuwen vorst over te brengen en van daar staatkundige berichten naar Berlijn over te zenden. Deze zelfde lastgeving werd in de volgende 12 jaren vijf malen herhaald. In dezen tijd gaf hij zijn Examen critique de la géographie du Nouveau Continent uit (5 dln., Par. 1835—38).Sedert dien tijd maakte H. nog twee kleine reizen buiten Duitschland, de eene naar Engeland in 1841, de andere naar Denemarken in 1845. Overigens hield hij voortdurend zijn verblijf te Parijs of op zijn familiegoed Tegel, waar hij, in weerwil van zijn vergevorderden ouderdom, met helderen geest voor de studie leefde, als wier laatste vrucht zijn hoofdwerk de Kosmos verscheen. H. stierf te Berlijn, 6 Mei 1859. Tot zijn dood toe nam hij een levendig aandeel aan alles wat letterkunde, wetenschap en staatkunde betrof. Zijn vroeger aanzienlijk vermogen had hij grootendeels aangewend voor zijn wetenschappelijke onderzoekingen en de uitgave zijner werken. Zijn kostbare bibliotheek en verzamelingen vermaakte hij aan zijn getrouwen bediende en reisgezel Johannes Seifert, die de bibliotheek en kaarten in haar geheel aan den boekhandelaar Asher te Berlijn verkocht; zijn verzamelingen werden in veiling gebracht.

Grooten invloed heeft H. gedurende zijn werkzaam leven op de verschillende deelen der natuurwetenschap uitgeoefend. Door hem ontstond de nieuwe wetenschap der plantengeographie en werd de invloed der plantenwereld op de vorming van den bodem, den toestand der menschen en de ontwikkeling van het menschelijk geslacht van de vroegste tijden af aangewezen. Aan grondigheid van onderzoek paarde H. een dichterlijke opvatting der natuur en den meest smaakvollen vorm, waardoor duizenden zich tot de lezing zijner geschriften getrokken gevoelden. Een groot deel der spaansche koloniën in de nieuwe wereld, te voren nauwelijks bekend, werd door hem nauwkeurig onderzocht. Door H. zelven zijn kaarten geteekend van den Orinoco, de Magdalenarivier, het grootste deel van een atlas van Mexico enz. Door al deze werkzaamheid en tal van waarnemingen en geschriften zijn de aardrijkskunde, klimatologie, geologie, botanie, zoölogie, statistiek en ethnographie aan H. zeer veel verschuldigd.

Nog aan den avond zijns levens ondernam hij met jeugdigen moed en mannelijke kracht de beschrijving van het heelal, die hij gelukkig voltooide in zijn Kosmos (5 dln. 1845—62), welke in alle europeesche talen werd overgezet en waarvan het laatste deel na zijn dood verscheen. Hij heeft standbeelden in Fairmount-Park te Philadelphia (1876, van Drake), te Saint-Louis (1878, van Ferd. Miller den jongere), en vóór de Berlijnsche universiteit (1883, zittende marmerfiguur, van R. Begas).

< >