Gepubliceerd op 14-03-2021

Albert cornelis vreede

betekenis & definitie

zoon van den volgende, geb. 29 Jan. 1840 te Gorinchem, stud. 1857—59 onder de prof. Karsten en Rovers in de klassieke letteren, en daarna onder Mulder in de scheikunde, was 1861—68 in OostJava werkzaam in de suikercultuur en vestigde zich, naar Nederland teruggekeerd, als privaat-docent in het javaansch aan de toenmalige rijfks-instelling ter opleiding van Indische smbtenaren; hij werd in Oct. 1877 benoemd tot hoogl. in de javaansche taal- en letterkunde aan de Leidsche universiteit en aanvaardde deze betrekking met een rede over „De beoefening der Jav. taal aan de rijksinstellingen van Indisch onderwijs als grondslag voor de studie dier taal aan de rijksuniversiteit”; was 1896—97 rector magnificus.

Prof. V. bezorgde nieuwe bewerkingen van het Javaansch-Nederl. Handwoordenboek (de 2de dr. 1875 met Roorda, 3de dr. 1886 alleen, 4de dr. 1901 met dr. Gunning), publiceerde in 1883 een onderzoek naar de beteekenis der „Wortelwoorden in de Javaansche taal”, behandelde in zijne rectorale oratie „de oorspronkelijke en figuurlijke beteekenissen der Javaansche woorden”, gaf bovendien een Catalogus der Javaansche en Madoereesche Handschriften van de Leidsche Bibliotheek (1892), een Handleiding tot de beoefening der Madoereesche taal (2de dr. 1882—90, 4 dln.), en bewerkte een uitgave der Madoereesche Tjareta Brakaj (Leid. 1878); verder schreef hij taaien letterk. opstellen voor tijdschriften, recensies enz.

< >