emir van Afghanistan, geb. 1830; verwekte met zijn vader AsfalKhan en zijn oom Asim-Khan een opstand tegen emir SjirAli en vermeesterde 1866 Kaboel, waarop hij, zijn vader tot emir deed uitroepen. Na diens dood in 1867 werd Asim-Khan verdreven door SjirAli en A. zelf verslagen door Jakoeb-Khan; A. vluchtte daarop naar de Russen, die hem Samarkand als woonplaats aanwezen en hem een jaargeld van 25.000 roebel bezorgden.
Toen in Oct. 1879 Jakoeb-Khan door de Britsch-Indische regeering was afgezet, werd A., op voorstel van lord Roberts, bevelhebber der in Afghanistan staande Britsche troepen, door de te Kaboel bijeengekomen hoofden der stammen van Midden- en Oost-Afghanistan tot opvolger van den afgezetten emir uitgeroepen (22 Juli 1880). A. deed zich weldra kennen als een niets ontziend dwingeland en aller wege- kwamen de stammen tegen hem in opstand. Hij wist zich evenwel te handhaven en regeerde later, hoewel nog met wreede strengheid en willekeur, ipet meer omzichtigheid en over het geheel met veel energie. Zijn hoofddoel was, alle macht in eigen hand te concentreeren en het land vrijste maken van buitenland,sche invloeden. (Zie ook Afghanistan, geschiedenis). Hij bevorderde in zijn laatste jaren de pan-islamitische beweging en heeft met behulp van den geleerde Sultan Mohammed Khan (die in 1895 A.’s zoon Nasr Oellah vergezelde op een reis naar Engeland) een autobiographie samiengesteld; het handschrift daarvan, in het Perzisch, bevindt zich in het Britsch museum te Londen, en in 1900 is te Londen een Eng. vertaling ervan verschenen. A. overl. 3 Oct. 1901 en liet vijf zoons na: Habib Oellah (die hem opvolgde), Nasr Oellah, Fath Oellah, Mohammed Omar en een driejarig knaapje.
Vgl. Wheeler, The ameer Abdur Rahman (Lond. 1895).