Gepubliceerd op 19-01-2021

Aardvarken

betekenis & definitie

Zoogdiergeslacht van de orde der Tandeloozen, met slechts een soort, het Kaapsche A., Onjrf. mpmsis, een dier, dat door zijn inwendig maaksel het dichtst bij de Amejikaansche gordeldieren staat, terwijl het uitwendig veel gelijkenis heeft met de schubdicren (gesl. Manis); plomp v. bouw, kleinen kop lange, opstaande dunbehaurde ooren, korte pooten met stevige graaf nagels; het gebit bestaat uit een, met den leeftijd wisselend aantal (hoogstens 6/8 paar) kiezen, zoodat zij in werkelijkheid niet geheel tandeloos zijn.

De tong is zeer lang en kan uit- en ingestulpt worden; zij dient als vangorgaan en heeft een ruwe oppervlakte, waaraan zich een kleverig slijm afscheidt. Het dier voedt zich vooral met mieren en termieten; met zijn graafnagels maakt het in de nesten dezer insecten wijde gaten, waarin het dan zijn kleverige tong steekt. Het A. bereikt een lengte van 1 meter en heeft een half zoo langen staart. Het is een nachtdier; des daags houdt het zich op in een verlaten mierennest; ’s nachts graaft het in bewoonde nesten gaten, om zoo de insecten te bemachtigen. Het A. bewoont Zuid-Afrika, tot aan den Senegal; op grond van verschillende afwijkingen, onderscheiden sommigen nog een aantal ondersoorten (Onjcl. aetluopieas, Ort/cf. mieyalmsis enz.). In dierentuinen enz. wordt het A. zelden aangetroffen, hoewel het in gevangenschap goed in leven blijft. Zie ook Miereneters en afbeelding bij Tandeloozen.

< >