Gepubliceerd op 19-01-2021

Aardewerk

betekenis & definitie

huishoudelijk- of keukengereedschap uit klei vervaardigd en in het vuur gehard. De kunst om klei door draaien tot den vorm van vaatwerk enz. te brengen en dit vervolgens in het vuur een zekere hard-heid te geven, was reeds in overoude tijden aan de Chineezen en de Egyptenaars bekend; terwijl beweerd wordt, dat door laatstgenoemden het verglazen reeds is uitgevonden.

Het schilderen op het verglaasd, gelijk bij de fijnere soorten plaats heeft, is waarschijnlijk uitgevonden door den Florentijner Lueca della Robbia, en door den Franschen pottenbakker Palissy verbeterd.Delftsch aardewerk

Wijd en zijd bekende soort; het bestaat uit Doorniksehe, Rijnlandsche en Delftsche aarde, tezamen een vette, taaie, ijzervrije klei vormend, welke gewasschen, gezuiverd en gekneed, door den draaier in de vereisehte vormen wordt gebracht, hetzij door handbewerking of door middel van een schijf en vervolgens gedroogd, waardoor de gevormde klei de voor verdere bearbeiding vereisehte gedegenheid of vastheid verkrijgt; voorts worden deze vormen andermaal den draaier ter hand gegeven om de vormen te verfijnen, waarna ze nogmaals naar de droogzolders gaan; de beschildering geschiedt met onderscheidene fijngemalen verfstoffen, die met water vermengd en opgelegd worden; de vloer werker krijgt het stuk vervolgens, om het te kwaarden — een bewerking waardoor aan Tiet beschilderde voorwerp glans wordt gegeven en waartoe' een mengsel van mastiek, goudglit, potasch en zout wordt gebezigd, waarmee het te glanzen voorwerp besproeid wordt. Eindelijk wordt het stuk in een steenen cylinder of koker ter bakking in den oven geplaatst, waarin een zacht vuur gestookt wordt, dat men na 30 uren langzaam laat afkoelen. De stad Delft was vroeger om de vervaardiging van het naar haar genoemde aardewerk Europeesch vermaard; in den bloeitijd bezat zij 70 fabrieken.

Fayence

Aardewerk dat reeds in de 16e eeuw te Faënza (Italië) uit een gekleurde of witachtige kleisoort gebakken werd, voorzien van glazuur en met fijnere of grovere teekeningen versierd. Dikwijls muntte de fayence uit door sierlijkheid van vorm en kunstige beschildering. Hetzelfde valt op te merken van de majolica, die ook in hoog aanzien stond.

Engelsch aardewerk

In Engeland is de vervaardiging van aardewerk tot een hoogen trap van volkomenheid gestegen, vooral door Josua Wedgwood (omstreeks 1760), die meerdere werktuigen tot het vermengen en bereiden der grondstoffen uitvond. In Staffordshire (Midden-Engeland) en in den omtrek worden groote hoeveelheden van dit aardewerk geproduceerd; de bodem van genoemd graafschap levert de benoodigde aardsoort. Glazuren en verfsoorten voor dit aardewerk werden in het laatst der 18de en in ’t begin der 19de eeuw uitgevonden door Engelsehe en Fransche scheikundigen, als Davy, Stolle, Dröse e. a.

Porcelein

Van alle aardewerksoorten de fijnste en de schoonste soort; porcelein werd van de vroegste tijden af reeds door de Chineezen, welke het thesky noemen, gefabriceerd. De naam porcelein is waarschijnlijk van Portugeeschen oorsprong (porcella, kleine schaal). Naar beweerd wordt zijn in de katakomben voorwerpen gevonden, die aantonnen dat de oude Egyptenaren de kunst om porcelein te vervaardigen reeds verstonden. In Europa heeft men het Chineesche porcelein (het Japansche veel later) waarschijnlijk leeren kennen . door een gezant van Venetië aan het Perzische hof, Barbaro geheeten, die het vandaar in 1474 meebracht. De eer der uitvinding van de porcelein-fabrikatie in Europa komt toe aan zekeren Böttger (zie ald.), een Saksisch alchimist, die zijn uitvinding zelf zoodanig verbeterde, dat het zuivere Chineesche porcelein volkomen gelijk nagemaakt kon worden, hoewel men er niet in slaagde een zelfden graad van dunheid in het fabrikaat te bereiken. De eigenschappen van porcelein zijn: onsmeltbaarheid, hardheid, vastheid, op de breuk schelpachtig, matte halfdoorzichtigheid, emailachtige glans, weerstandsvermogen tegen plotselinge overgangen van koude tot hitte en omgekeerd.

De grondstoffen, waarvan het porcelein wordt gebakken, worden met de meeste zorgvuldigheid uitgekozen en vermengd. Soms voegt men aan de porceleinmassa ook glas toe, hetwelk dan een mindere kwaliteit ten gevolge heeft. Een bijmenging van phosphorzure kalkaarde verhoogt de hoedanigheid.

Een voortreffelijke eigenschap van het Chineesch en Japanse h porcelein is deze, dat het tegen de hevigste werking van het vuur bestand is, terwijl het de meest plotselinge overgangen van koud tot warm en omgekeerd zonder te breken doorstaat, zelfs bij een groote teerheid.

Onder de landen, die zich op het vóórtbrengen van porcelein met meer of minder succes hebben toegelegd (Oostenrijk, Pruisen, Frankrijk, Engeland, Italië, Spanje, Zweden, Denemarken, Rusland) behoort ook Nederland. Te Amstelveen werd in 1756 een fabriek opgericht, die den naam droeg van porceleinfabriek, hoewel zij slechts een fijne soort van gewoon aardewerk fabriceerde. Acht jaren later ging deze fabriek in handen van den graaf van Gronsveld over, die haar verplaatste naar Weesp, waar zij met gebrek aan vertier had te worstelen. De fabriek kwam vervolgens in handen van den predikant Moll, die van 1772 tot 1782 te Loosdrecht alle pogingen in het werk stelde, om Nederland een porceleinindustrie te verschaffen; het Loosdrechtsche porcelein verwierf zich een algemeenen roem. Later kwam deze fabriek in handen van de aandeelhouders en geraakte tot grooten bloei, waarop een snel en algeheel verval volgde.

Iedere porceleinfabriek heeft haar eigen teeken of merk, hetwelk op de voorwerpen wordt ingestempeld.

Aangezien het porcelein evenzeer aan weelde en praal als aan de bescheidener eischen van nut moet voldoen, zijn schoonheid van kleur, bevalligheid van teekening en goede smaak in het algemeen, onmisbaar. Een porceleinfabriek is dientengevolge een oefenschool voor jonge schilders en boetseerders, terwijl voor de prachtwerken volleerde kunstenaars vereischt worden.

< >