VADEM - m. (-en), lengtemaat, afstand tusschen de rechter- en linkerhand, wanneer men de armen zoover mogelijk zijwaarts gestrekt heeft; lengte van 6 voet (= 1,83 M.): touw, hout bij den vadem verkoopen; (spr.) hij stinkt zeven vadem in den wind, hij stinkt bijzonder erg;
— (Zuidn.) draad. VADEMPJE. o. (-s).