UITSPOELEN - (spoelde uit, heeft en is uitgespoeld), ten einde spoelen; spoelende reinigen, zuiveren : flesschen, kopjes uitspoelen;
— het waschgoed uitspoelen, om het van het zeepsop te ontdoen;
— spoelend uithollen : de oevers der rivier, de grondslagen van een muur zijn uitgespoeld. UITSPOELING, v. (-en).