Trekker - m. (-s). die trekt (in alle bet.); veenarbeider die baggert; (kooph.) trassant; drukker aan de veer van een schietgeweer ; lus boven aan eene laars om deze op te trekken; trekker aan eene broek of vest, twee reepjes goed door een gesp verbonden, om de wijdte naar verkiezing te verminderen ; kurketrekker ; stoomsleeper ; trekpees ; (Ind.) trekvogel;
— (W. Indië) treksloot; (zeew.) zeker kruisverband. TREKSTER, v. (-s), zij die trekt.