Terugtrekken - (trok terug, heeft en is teruggetrokken), naar zich toetrekken: zijn been, zijn arm terugtrekken; eene belofte terugtrekken, intrekken, niet nakomen;
— achteruitwijken: het leger trok terug; (fig.) zich van het tooneel terugtrekken, niet meer op het tooneel komen; zich uit de wereld terugtrekken, eenzaam gaan leven; zich terugtrekken, zich aan iets onttrekken.