Stichtelijk - bn. bw. (-er, -st), godsdienstig, treffend, troostend (inz. in de kerk), zalvend, tot godsdienstzin opwekkende: eene stichtelijke preek houden; stichtelijke lectuur; een stichtelijk lenen leiden;
— ik bedank er stichtelijk voor, ik bedank er lekker, feestelijk voor, ik doe het niet. STICHTELIJKHEID, v. troostrijkheid, zalving.