SCHUWEN - (schuwde, heeft geschuwd), vermijden als een kwaad, hetzij uit vrees of uit afkeer : het licht schuwen; het werk, moeite schuwen ; iem. schuwen;
— (fig.) den regen schuwen en in de sloot vallen, van kwaad tot erger komen, van den wal in de sloot geraken. SCHUWING, v.