Wat is de betekenis van schuwen?

2025-07-21
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Schuwen

(schuwde, heeft geschuwd), 1. vrezen voor. 2. mijden als een kwaad, hetzij uit vrees of uit afkeer: het licht schuwen; het werk, moeite schuwen; iem. schuwen; iem. of iets schuwen als de pest; — (zegsw.) de regen schuwen en in de sloot vallen, van de wal in de sloot raken.

2025-07-21
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

schuwen

schuwen - regelmatig werkwoord uitspraak: schu-wen 1. het uit de weg gaan ♢ hij schuwt contacten met mensen Regelmatig werkwoord: schu-wen ik schuw jij/u schuwt ...

2025-07-21
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Schuwen

v., skouje, skouwe; (van personen), skouderje; een plaats —, earne in houn giseljen sjoen hawwe, earne spoek sjoen hawwe, earne ôfgisele wêze.

2025-07-21
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

schuwen

schuwde, h. geschuwd (1 vrezen, niet aandurven; 2 [uit vrees of afkeer] mijden, vermijden, uit de weg gaan, ontwijken): 1 lit. t. de glans der jeugd schuwt de aanblik dezer rouwkleur niet; 2 een besmet huis schuwen; het kwaad schuwen; iem. of iets schuwen als de pest.

2025-07-21
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

schuwen

('schu:wən) (schuwde, heeft geschuwd) 1. niet aandurven, vrezen : iemands blik, het werk -. 2. mijden, ontwijken : men schuwt zijn persoon; het oproer, de echtelijke staat, een ramp -; iemand, iets als de pest; de gelegenheid tot zonde -. ➝ regen.

2025-07-21
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Schuwen

(schuwde, heeft geschuwd), mijden uit vrees of uit afkeer: het licht schuwen; moeite schuwen; iemand of iets schuwen als de pest; geen moeite schuwen, bereid zijn veel moeite te doen om iets goed in orde te maken.

2025-07-21
Etymologisch Woordenboek

Instituut voor de Nederlandse taal

schuwen

schuwen ww. 'vermijden; vrezen' Onl. skuwen 'vermijden' in so newillon ouch ich negheyn arbeyd ... scuwan 'daarom wil ik ook geen ellende vermijden' [ca. 1100; Will.]; mnl. sc(h)uwen, zuidoostelijk schiwen 'vermijden, ontwijken' [1240; Bern.], 'bang zijn, vrezen' in soe gaet scuuen ende vliet 'ze wordt ba...

2025-07-21
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

SCHUWEN

SCHUWEN - (schuwde, heeft geschuwd), vermijden als een kwaad, hetzij uit vrees of uit afkeer : het licht schuwen; het werk, moeite schuwen ; iem. schuwen; — (fig.) den regen schuwen en in de sloot vallen, van kwaad tot erger komen, van den wal in de sloot geraken. SCHUWING, v.

Wil je toegang tot alle 13 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-21
Prisma Nederlands Fries

Unieboek | Het Spectrum (2025)