Schelm - m. (-en), deugniet, booswicht, schurk : als een schelm handelen; iem. voor schelm wegjagen; iem. een schelm noemen, schelden;
— een schelm die wegloopt, zekere bedreiging van makkers onderling;
— die arme schelm !, drommel, ongelukkige;
— als liefkoozend woord, inz. tegen kinderen : waar zit de kleine schelm!; o, het is zoo'n schelmpje!. SCHELMPJE, o. (-s).