Rist - v. (-en), getakt uitspruitsel van een aalbessestruik (of van een wijnstok), waaraan de bessen (of druiven) zitten;
— verzameling van voorwerpen, aaneengeregen en vastgehecht aan een stok of touw : eene rist uien; eene rist vinken;
— een handvol vlas die in eens in de vlasbraak gaat;
— eene hoeveelheid leien op haar kant gezet ter lengte van acht voet.