Gepubliceerd op 22-11-2018

Prut (1)

betekenis & definitie

Prut (1) - v. dikke brijachtige stof, bezinksel van allerlei vloeistoffen : prut van inkt; inz. bezinksel van olie of traan; koffiedik; dikke karnemelk, wrongel; (gew.) modder, slik;

ook minachtend gezegd van al wat slecht of leelijk in zijn soort is: daar mag je wel prut voor zeggen, dat is al heel slecht;
— (plat) vrouwelijk schaamdeel.

< >