Poeder (2) - Poeder POEIER, v. (-s), fijngestampt geneesmiddel ; eene afgepaste hoeveelheid daarvan, om in eens in te nemen; poeiers innemen, ingeven ;
— iem. een poeiertje ingeven, hem met een giftpoeder trachten te vergeven. POEDERTJE, POEIERTJE, o. (-s).