Gepubliceerd op 22-11-2018

Pijp (1)

betekenis & definitie

Pijp (1) - Pijp v. (-en), cilindervormige buis: gaspijp, vlampijp, stoompijp;

— de pijp eener goot, waardoor het water afgevoerd wordt; de pijpen der waterleiding; de ronde en platte pijp eener kachel; de pijp eener brandspuit;
— de kaars brandt in de pijp, is haast opgebrand;
— hij begint in de pijp te branden, hij wordt oud, raakt op, zijn energie vermindert;
— cilindervormige buis die door het inblazen van lucht een schel geluid geeft: de pijpen van een orgel;
— de pijpen stellen, de orgelpijpen stemmen, (fig.) razen, tieren, lawaai maken;
— (spr.) naar iemands pijpen dansen, alles doen wat hij begeert; zijne pijpen in den zak houden, zwijgen, niets te zeggen hebben;
— in ’t net zitten en pijpjes snijden, van de gelegenheid gebruik maken;
— buisvormig en van een kop voorzien rookwerktuig: Goudsche pijpen bestaan uit witte, vuurvaste klei;
— Duitsche pijp, uit verschillende deelen (kop, waterzak, roer en mondstuk) bestaande;
— Turksche pijp, kostbare pijp, waarbij de rook door water gaat, vóór hij in den mond komt;
— meerschuimen pijp; eene pijp stoppen, opsteken, rooken, uitrooken, uitkloppen, uitpeuteren;
— sigarenpijpje;
— hoeveelheid tabak, die in eens in eene pijp gaat: iem. eene pijp tabak geven;
— (fig.) ik gaf er geene pijp tabak voor, het is mij niets waard; hij rookt eene pijp of vier per dag;
— (spr.) daar kan hij eene leelijke pijp aan rooken, dat kan hem zuur opbreken;
— iem. op eene pijp vragen, vragen of hij eens komt praten, gezellig den avond komt doorbrengen;
— eene aangekleede pijp, een avondpartijtje;
— het rooken: ik kan niet buiten eene pijp; de pijp bederft den eetlust; eene pijp geeft verstrooiing;
— wat min of meer den vorm eener cilindervormige buis heeft: de pijpen eener broek, dat gedeelte waarin het been zit;
— de pijpen in den arm, hol been;
— mergpijpen; ellepijp; luchtpijpen;
— de pijp van een sleutel, deel tusschen oog en baard;
— eene pijp kaneel;
— stang of staafje: eene pijp lak, drop;
— de gangen die een dassen-, vossen- of konijnenhol vormen;
— de pijp van eene eendenkooi, de smalle sloot waarin de eenden verward raken en gevangen worden;
— zeer smal straatje, inz. zonder uitgang, slop;
— eene soort van langwerpig vat, waarin men olie, wijn, azijn enz. verzendt: eene pijp madera. PIJPJE, o. (-s), kleine pijp.

< >