Overrijden (reed over, heeft en is overgereden), over iets heen rijden: een plein overrijden, naar de andere zijde rijden; nog eens rijden; iem. overrijden, rijdende vervoeren;
—, (overreed, heeft overreden), door rijden doen omvallen, omverrijden, verwonden: er is iem. door den trein overreden, aangereden, (ook) de trein is over hem heen gereden; door rijden bederven, te sterk rijden: een paard overrijden; zich overrijden, te sterk of te lang rijden en daarvan lichamelijk nadeel ondervinden.