Werkwoorden vervoegen
overrijden (naar de overzijde rijden of rijdend vervoeren; opnieuw rijden)
Tegenwoordige tijd overrijden
Ik rij over
Jij rijdt over
rij jij over?
U rijdt over
Hij/Zij/Het rijdt over
Wij rijden over
Jullie rijden over
Zij rijden over
Verleden tijd van overrijden
Ik reed over
Jij/U reed over
Hij/Zij/Het reed over
Wij reden over
Jullie reden over
Zij reden over
Voltooid deelwoord van overrijden
overgereden
Tegenwoordig deelwoord van overrijden
overrijdend
overrijden (omverrijden)
Tegenwoordige tijd overrijden
Ik overrij
Jij overrijdt
overrij jij?
U overrijdt
Hij/Zij/Het overrijdt
Wij overrijden
Jullie overrijden
Zij overrijden
Verleden tijd van overrijden
Ik overreed
Jij/U overreed
Hij/Zij/Het overreed
Wij overreden
Jullie overreden
Zij overreden
Voltooid deelwoord van overrijden
overreden
Tegenwoordig deelwoord van overrijden
overrijdend