Gepubliceerd op 01-11-2018

Omgorden

betekenis & definitie

omgorden, (gordde om, heeft omgegord), (van kleedingstukken en wapenrusting), ze zich om de heupen, om het middel vastbinden: zij gordde 't heilig ordekleed om; hij gordde zich het pantser om;

— (omgordde, heeft en is omgord), met een gordel of band omgeven, omsluiten, er dien om vastbinden : hij omgordde zijne lendenen met een linnen doek; (van personen) ze met een gordel of band omgeven, omsluiten, toerusten; (bijb.) gij zult hem omgorden met den gordel; zich omgorden (met iets), zich een gordel of band om de heupen binden; zich omgorden, (vooral in bijbelstijl) zich toerusten, gereedmaken, t. w. om een werk of een tocht te ondernemen;
— (overdr.) (met een pers. als ond.) iem., als met een sterkenden gordel, toerusten of voorzien met eene zedelijke hoedanigheid, welke door het voorzetsel met wordt aangewezen : gij omgorddet mij met kracht ten strijde; omgordt u met christenliefde en christenmoed;
—(scheepst. van een schip, waarvan de inhouten dreigen los te gaan) het met kabels beleggen, om de losse deelen bij elkander te houden. OMGORDING, v. het omgorden;
—, (mv. -en), datgene, waarmede iets omgord is.

< >