Loeren (loerde, heeft geloerd), bespieden, scherp toezien: de kat loert op de muis, tracht haar te vangen;
— de politie loert op hem, tracht hem te snappen, betrappen;
— (fig.) op een ambt loeren, een ambt bejagen;
— (w. g.) iem. loeren, eene loer draaien, bedriegen. LOERING, v. het loeren.