Leder, Leer o. bereide dierenhuiden: leer looien, leer touwen;
— Turksch of Spaansch leder, marokijnleder, juchtleder;
— (fig.) van leer trekken, het zwaard, den degen trekken;
— van (eens) andermans leer is het goed riemen snijden, het is gemakkelijk met kwistige hand te beschikken over iets, dat een ander toebehoort;
— leer om leer [elders: lap om leer; ook met het toevoegsel sla je mij, ik sla je weer], gelijk met gelijk (vergelden);
— zoo taai als leer, in hooge mate taai; (Zuidn.) dun van leer en dik van smeer, dunne boterham, die dik gesmeerd is;
— Engelsch leer, eene soort van fijn en zeer dicht katoenen molton eene broek van Engelsch leer.