KLOS, m. (-sen), kort, dik stuk hout, inz. om te branden ik stook geene klossen; (fig.) (gew.) log, zwaar persoon; lomperd; bal in de beugelbaan; eene soort van overschoen; een houten rolletje, waarop men garen windt of spint: een klos of (gewoonlijk) een klosje garen;(spr.) veel garen op zijn klos hebben, veel te zeggen, aan te merken hebben; een der kleine klossen, waarvan zich koordendraaiers, kantwerksters enz. bij den arbeid bedienen; gerand blokje om kant te maken; (zeew.) koldergat; (art.) kogelklos; (timm.) houtbeslag; klamp, verschillende stukken hout, dienende om iets te steunen of vast te zetten; (nat.) een houten of bordpapieren cilinder, waar omheen spiraalswijze eerst een dikke en vervolgens een dunne koperdraad wordt gewonden, beide met zijde of katoen omsponnen de klos van Ruhmkorff. KLOSJE, o. (-s), kleine klos, houtje een klosje garen.
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk