KALKBAK, m. (-ken), (mets.) bak waarin kalk wordt gebluscht; aandraagbak met of voor metselkalk ;
— (spr.) hij gooit den troffel in den kalkbak, hij zegt zijn beroep vaarwel, omdat hij van zijn renten kan leven;
— (suikerber.) ronde bak waarin een geperforeerde draaiende bak, gevuld met ongebluschte kalk, ten einde het ruwsap van bietsuiker te zuiveren.