Gepubliceerd op 13-09-2018

Juweel

betekenis & definitie

JUWEEL, o. (-en), elk geslepen edelgesteente, inz. een diamant: de juweelen der kroon; een gouden ring met juweel;

— (fig.) een juweel, iets uitstekends, iets voortreffelijks (van personen zoowel als van zaken);
— een juweel van eene vrouw, eene uitmuntende, lieve vrouw;
— een juweel van een kerel; een juweel van een gedicht;
— juweelen, kostbaarheden, kleinoodiën : handelen in juweelen; een kistje voor juweelen;
— (fig.) voorwerpen, waarop men trotsch is : haar kinderen zijn haar juweelen. JUWEELTJE, o. (-s).

< >