GARNAAL (in de volkstaal ook GARNAAT, GORNAAT, GERNAAT, GARNEEL enz.), v. (...nalen), (gmv. als collectieve stofnaam); (in ’t algem.) kleine soort van zeekreeft (palaemon) met ineengedrongen lijf, naar beneden gekromden staart, paarsgewijs geplaatste sprieten en over de pooten verdeelde scharen, tot de familie der kreeften en de klasse der kreeft- en schaaldieren behoorende; (in ’t bijz.) de drie duim lange zeekreeft (crangon vulgaris) welke aan onze kusten in menigte gevangen en gekookt als lekkernij gegeten wordt;
— (spr.) een geheugen (memorie) hebben als een garnaal, een heel klein, heel zwak geheugen hebben; een verstand hebben als een garnaal, bijna geen verstand hebben;
— het hoofd van een garnaal hebben, een zeer klein hoofd, niet veel verstand hebben;
— (w. g.) een garnaal heeft óók een hoofd hoe klein men ook is, men toont toch zijn hoofd, koppig op zijn stuk staan;
— (Zuidn.) zoo mager als een garnaal, zeer mager;
— (oneigenl. spott.) persoon die bijzonder klein of nietig van gestalte is.