GARFPLICHTIG, bn. (verouderend) (van personen) verplicht tot het opbrengen der garfpacht: hoeveel garfplichtige boeren wonen op zijn land ?;
— (fig.) van landerijen welker huur den pachter garfplichtig maakt: welk eigenaar zou dulden, dat de pachter zijn mest naar de heide bracht en aan het garfplichtig bouwland onttrok ?