Definities van Groot woordenboek der Nederlandsche taal in de Ensie S
- SPITSER
- SPITSHOND
- SPITSIG
- SPITSKIN
- SPITSMUIS
- SPITSNEUS
- SPITSRECHT
- SPITSROEDE
- SPITSRUIT
- SPITSSNUIT
- SPITSVONDIG
- SPITSWESP
- SPITSZINNIG
- SPITTEN
- SPITTER
- SPITVARKEN
- SPLEEN
- SPLEET
- SPLEETBRANDER
- SPLEETBREUK
- SPLEETSLUITER
- SPLEETSNAVELIGEN
- SPLENDIDE
- SPLETIG
- SPLIJTBAAR
- SPLIJTBOUT
- SPLIJTEN
- SPLIJTHOUT
- SPLIJTZWAM
- SPLINT
- SPLINTER
- SPLINTERBREUK
- SPLINTEREN
- SPLINTERIG
- SPLINTERNETTEN
- SPLINTERNIEUW
- SPLINTERTANG
- SPLINTGAT
- Split
- SPLITBOUT
- SPLITS
- SPLITSEN
- SPLITSER
- SPLITSGANG
- SPLITSTONG
- SPLITTEN
- SPLITTER
- SPLITVRUCHT
- SPOED
- SPOEDBESTELLING
- SPOEDEISCHEND
- SPOEDEN
- Spoedig
- SPOEDIGEN
- SPOEDRECEPT
- SPOEDREGEPT
- SPOEDSTUK
- SPOEL
- SPOELBAK
- Spoelen
- SPOELENMAKER
- SPOELER
- SPOELHOK
- SPOELING
- SPOELINGBAK
- SPOELKEUKEN
- SPOELSEL
- SPOELSTELSEL
- SPOELTRAP
- SPOELVANGER
- SPOELVARKEN
- SPOELVULLING
- SPOELWATER
- SPOG
- SPOKEN
- SPOKER
- SPOKERIJ
- SPOLIATIE
- SPOLIEEREN
- Spon
- SPONBOOR
- SPONDE
- SPONDEUS
- SPONDUIG
- SPONG
- SPONGEN
- SPONGIET
- SPONGIEUS
- SPONMES
- SPONNING
- SPONNINGSCHAAF
- SPONS
- SPONSACHTIG
- SPONSALIËN
- SPONSBAD
- SPONSEN
- SPONSGEZWEL
- SPONTAAN
- SPONTANEÏTEIT
- SPONTURF
