Definities van Groot woordenboek der Nederlandsche taal in de Ensie I
- Intestaat
- Inteugelen
- Intiem
- Intieren
- Intijds
- Intikken
- Intillen
- Intimatie
- Intimidatie
- Intimideeren
- Intimiteit
- Intimmeren
- Intimus
- Intocht
- Intolerabel
- Intolerant
- Intolerantie
- Intonatie
- Intoneer ijzer
- Intoneeren
- Intonnen
- Intoomen
- Intooveren
- Intoxicatie
- Intra
- Intrada
- Intraden
- Intransigenten
- Intransitief
- Intrappen
- Intrede
- Intreden
- Intreebiljet
- Intrek
- Intrekken
- Intrekking
- Intrensiek
- Intrepiditeit
- Intricaat
- Intrigant
- Intrige
- Intrige-stuk
- Intrigeeren
- Intrinsiek
- Introducé
- Introduceeren
- Introductie
- Introïtus
- Intrommelen
- Introuwen
- Intrusie
- Intuimelen
- Intuïtie
- Intuïtief
- Intusschen
- Intussusceptie
- Inuline
- Inundatie
- Inundatiekade
- Inundatiesluis
- Inundeeren
- Invaart
- Inval
- Invalgat
- Invalide
- Invalidenhuis
- Invaliditeit
- Invaliditeitspensioen
- Invallen
- Invallend
- Invalsas
- Invaren
- Invariabel
- Invasie
- Invaten
- Invatten
- Invectief
- Invegen
- Inventaris
- Inventarisatie
- Inventarisboek
- Inventariseeren
- Inventarisnummer
- Inventie
- Inventiehoren
- Inverdienen
- Invergiftig
- Inversie
- Invert
- Inverven
- Investen
- Investigatie
- Investituur
- Invetten
- Invidieus
- Invijlen
- Inviolabel
- Inviolabiliteit
- Invisibel
- Invitatie