CENSOR, m. (-en, -s), (Rom. gesch.) magistraat die den census vaststelde; opzichter, zedenmeester;
— (thans) door de overheid aangestelde ambtenaar, belast met het onderzoeken van boeken, kranten, tijdschriften, tooneelstukken enz. en die over de al of niet openbaarmaking of uitvoering beslist; (R.-K.) de censor librorum of „boekenkeurder” geeft het „nihil obstat, er is geen beletsel”, waarna door of namens den Bisschop het ,,imprimatur, het worde gedrukt” verleend wordt;
— (bij uitbr.) beoordeelaar, criticus, recensent.