CABAAL, o. (cabalen), geheime verbintenis, samenspanning tot het bereiken van een kwaad doel, intrigue; vgl. hofcabaal en kamercabaal;
— lawaai, rumoer, drukte: cabaal (ook kabaal) maken, schoppen, slaan;
— een oorverdoovend cabaal; maak toch zoo’n cabaal niet om eene kleinigheid;
— zekere soort van lange Goudsche pijp; heele cabalen van 70 cM. lengte; halve cabalen waren 60 cM. lang. CABAALMAKER, m. (-s). CABAALSCHOPPER, m. (-s). Zie KABAALMAKER.