BUURT, v. (-en), geheel of deel van eene wijk volkrijke, deftige buurten;
— (ook) de dicht bij elkaar wonende menschen de heele buurt bijeenschreeuwen;
— eenige bij elkander staande woningen, gehucht;
— in de buurt, uit de buurt wonen, dichtbij, veraf wonen;
— zij kraait het de buurt rond, zij loopt het overal rondvertellen. Buurtje, o. (-s).