BETEUGELEN, (beteugelde, heeft beteugeld), (iem.) in zijne vrije beweging beperken, betoomen;
— zijn ongeduld beteugelen, bedwingen;
— oproerige bewegingen beteugelen, bedwingen, tegengaan; zijne gramschap, zijn toorn beteugelen, bedwingen. BETEUGELING, v. (-en).