BEDISSELEN, (bedisselde, heeft bedisseld), met den dissel bewerken, gladmaken; (fig.) in orde brengen, beredderen: dat zal ik wel bedisselen; dat is in ’t geheim en buiten mij om bedisseld, besproken, beraamd, ten uitvoer gebracht;
— hij heeft altijd wat te bedisselen, hij moet altijd nog wat doen, verrichten, voor hij zich rust gunt. BEDISSE LING, v.