v. (-’s), (stijlleer) naamsverwisseling, ‘t gebruik van een soortnaam voor een ; eigennaam of omgekeerd: de vorst onzer dichters (Vondel), een Cicero (een welsprekend man), ANTWOORD, o. (-en), mondeling of schriftelijk bescheid op wat door een ander beweerd, gevraagd, geëischt is: een gepast, bescheiden antwoord; een bevestigend, een ontwijkend antwoord; een weigerend, een gunstig antwoord; antwoord geven, geen antwoord geven;
— taal en antwoord, toespraak en mondeling bescheid;
— (scherts.) hij geeft antwoord op den naam van Jan, hij heet Jan;
— iets zonder antwoord laten, er niet op antwoorden;
— ’t antwoord schuldig (moeten) blijven, geen antwoord geven, omdat men er niet toe in staat is;
— het antwoord niet schuldig blijven, niet schromen om (meestal met kracht en klem) op iets te antwoorden;
— iets tot (ten) antwoord geven, krijgen, als antwoord;
— een antwoord (van iem.) afwachten, wachten tot hij geantwoord heeft;
— zonder antwoord af te wachten, zonder zich te bekommeren om wat men daarop zal antwoorden;
— in antwoord op uw schrijven, ter beantwoording van;
— brief waarin een schriftelijk antwoord vervat is; in afwachting van uw antwoord (in brieven);
— bescheid dat men omtrent eene of andere vraag in een boek vindt;
— (rechtst.) schriftelijke verwering van den gedaagde conclusie van antwoord, akte waarin de verwering vervat is;
— adres van antwoord, staatsstuk door de Volksvertegenwoordiging aan de Koningin gericht in antwoord op de troonrede;
— Memorie van Antwoord, antwoord op het Voorloopig Verslag omtrent een wetsontwerp in de Kamer uitgebracht;
— (muz.) de inzet van een thema door eene opvolgende stem;
— in *t algemeen datgene wat men op iemands zeggen of doen laat volgen en waaruit blijkt, hoe men erover denkt, welken indruk het maakt: een slag op mijn hoed was ’t antwoord op mijn eisch, een blosje was haar eenig antwoord. Antwoordje, o. (-s).