Afzengen (zengde af, heeft afgezengd), door schroeihitte afblakeren, afschroeien veeren van een vogel, haar van eene huid afzengen, ook iem. de haren afzengen;
— van de stoppels ontdoen, door die eraf te branden geplukte eendvogels, hoenders enz. afzengen;
— afgezengde velden, door de brandende zonnehitte verschroeid en kaal geworden; ook: kaal en woest gemaakt, platgebrand. AFZENGING, v.