AFPLEITEN, (pleitte af, heeft afgepleit), door het houden eener pleitrede iem. van eene straf bevrijden, zoodat hij óf vrijgesproken óf tot eene lichtere straf veroordeeld wordt;
— hij kan iem. van de galg afpleiten, zoo pleiten, dat iem. die gevaar liep tot de doodstraf veroordeeld te worden, vrijgesproken zou worden;
— (zegsw.) pleit een schurk van de galg af, hij zal er u zelve gaarne aan helpen, slechte menschen vergelden weldaden met ondank;
— (eene schuld of beschuldiging) door pleiten als ’t ware te niet doen, ook verminderen;
— (een eisch, rechtszaken) geheel en al bepleiten, ze afdoen voor zooverre de pleidooien betreft: wanneer kan die zaak afgepleit wezen ?;
— zeer veel pleiten : die advocaat heeft in zijn leven heel wat afgepleit.